Epidemiologisch onderzoek naar oorzaken (andere dan EMV) van kinderleukemie

GEVOLGEN VAN VOEDING VAN DE MOEDER TIJDENS DE ZWANGERSCHAP OP HET RISICO VOOR ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN: EEN SYSTEMATISCHE REVIEW.
Abiri B, Kelishadi R, Sadeghi H, Azizi-Soleiman F.
Nutr Cancer. 2016 Oct; 68 (7): 1065-1072.

Acute lymfoblastische leukemie (ALL) is de meest voorkomende vorm van leukemie bij kinderen die worden beïnvloed door het dieet van de moeder. Het doel van deze studie was om de risicofactoren voor ALL inhet dieet van de moeder te evalueren. De auteurs zochten in de databases MEDLINE, Cochrane Library, Springer Link, Wiley Online, Science Direct, Mosby, ISI Web of Science, Ovidius, ProQuest en Scopus van het begin tot en met 2 februari 2016. Twee reviewers scanden de titels, samenvattingen en trefwoorden van artikelen na uitsluiting van duplicaten. Case-control studies van de relatie tussen voeding van de moeder tijdens de zwangerschap en ALL bij het kind werden opgenomen. De zoektocht resulteerde in 2940 papers, waarvan 11 full-text artikelen voldeden aan de criteria voor opname in de review en geanalyseerd werden. De bevindingen van deze studies suggereren dat voeding van de moeder grotendeels samengesteld uit groenten, fruit en eiwitbronnen voor en tijdens de zwangerschap het risico op ALL bij nakomelingen kan verminderen. Alcoholgebruik door de moeder had geen effect. Inherente beperkingen van case-control studies zoals meetfout, stochastische fout, recall bias en selectie bias beletten een overtuigend bewijs.

Conclusies: Zwangere vrouwen overtuigen om een gezond dieet rijk aan groenten, fruit en eiwit volgen kan het risico op ALL bij kinderen verminderen.

Information in Pubmed

KINDEREN MET ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE EN INDICATOREN VAN VROEGE IMMUUN STIMULATIE: DE ESTELLE STUDIE (SFCE).
Ajrouche R, Rudant J, Orsi L, Petit A, Baruchel A, Lambilliotte A, Gambart M, Michel G, Bertrand Y, Ducassou S1, Gandemer V1, Paillard C1, Saumet L1, Blin N1, Hémon D, Clavel J.
Br J Cancer. 17 2015 Mar; 112 (6): 1017-1026.

Van factoren met betrekking tot vroege stimulatie van het immuunsysteem (borstvoeding, proxies voor blootstelling aan besmettelijke agentia, normale bevalling en blootstelling aan dieren op jonge leeftijd) zijn verondersteld het risico op acute lymfatische leukemie (ALL) te verlagen.

De nationale register gebaseerde case-control studie, ESTELLE, werd in Frankrijk in 2010-2011 uitgevoerd. Bevolkingscontroles werden gematcht met gevallen voor leeftijd en geslacht. De participatiegraad was 93% voor de gevallen en 86% voor de controlegroep. De gegevens werden verkregen via gestructureerde telefonische vragenlijsten doorgenoemn met de moeders. Odds ratio (OR) werden geschat met behulp van onvoorwaardelijke regressiemodellen gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht en potentiële confounders.

In totaal werden 617 ALL en 1225 controles ⩾1 jaar ouder opgenomen. Inverse associaties tussen ALL en vroege voorkomende infecties (OR = 0.8, 95% betrouwbaarheidsinterval (BI): 0.6, 1.0), niet-eerstgeborene (⩾3 vs 1; OR = 0.7, 95% CI: 0,5, 1,0), aanwezigheid van een dagcentrum voor de leeftijd van 1 jaar (OR = 0.7, 95% CI: 0,5, 1,0), borstvoeding (OR = 0.8, 95% CI: 0,7, 1,0), en regelmatig contact met huisdieren in de jonge kinderleeftijd (OR = 0.8, 95 % CI: 0,7, 1,0) werden waargenomen.
Conclusies: Deze resultaten ondersteunen de hypothese dat condities die de rijping van het immuunsysteem in de jonge kinderleeftijd een beschermende rol spelen voor ALL.

WEGVERKEER EN LEUKEMIE BIJ KINDEREN: DE ESCALE STUDIE (SFCE).
Amigou A, Sermage-Faure C, Orsi L, Leverger G, Baruchel A, Bertrand Y, Nelken B, Robert A, Michel G, Margueritte G, Perel Y, Mechinaud F, Bordigoni P, Hemon D, Clavel J.
Environ Health Perspect. 2011; 119 (4) :566-572.

Op basis van een nationaal register werd in Frankrijk een case-control studie [ESCALE (Etude Sur les Cancers et les Leucémies de l’Enfant, Studie over omgevings- en genetische risicofactoren van kanker en leukemie bij kinderen)] uitgevoerd om het effect van blootstelling aan uitlaatgassen van het wegverkeer op het risico van leukemie bij kinderen te beoordelen.

Tijdens de studie periode 2003-2004 werden 763 gevallen en 1.681 controles van minder dan15 jaar verzameld, en de controles waren gematcht op leeftijd en geslacht. De ESCALE gegevens werden verzameld door een gestandaardiseerd telefonisch interview van de moeders. Verschillende indicatoren van de blootstelling aan het verkeer en de luchtverontreiniging werden bepaald met behulp van de geocode adressen op het moment van de diagnose voor de gevallen en het interview voor de controles. Indicatoren van de afstand van, en de dichtheid van de belangrijkste wegen en de verkeersstikstofdioxide (NO 2) concentraties, afgeleid van de verkeers emissiegegevens, werden gebruikt. Odds ratio’s (OR’s) werden berekend met behulp van onvoorwaardelijke regressie modellen gecorrigeerd voor potentiële confounders.

Acute leukemie (AL) was significant geassocieerd met schatters van de verkeers NO 2 concentratie op de plaats van de woonplaats hoger dan 27,7 g / m³ in vergelijking met NO 2 concentratie lager dan 21,9 g / m³ [OR = 1,2; betrouwbaarheidsinterval (CI), 1.0-1.5] en met de aanwezigheid van een zware verkeer over de weg binnen 500 m ten opzichte van de afwezigheid van een drukke verkeersweg in hetzelfde gebied (OR = 2,0; 95%-BI 1,0-3,6) . Er was een significant verband tussen de AL en een hoge dichtheid van drukke verkeerswegen binnen de 500 m ten opzichte van de referentie-categorie met geen druk wegverkeer binnen de 500 m (OR = 2,2; 95% CI, 1.1-4.2), met een significante positieve lineaire trend van de associatie van AL met de totale lengte van drukke verkeerswegen binnen de 500 m.

Conclusie: Dit onderzoek ondersteunt de hypothese dat leven dicht bij de drukke verkeerswegen het risico op leukemie bij kinderen kan verhogen.

BORSTVOEDING EN KINDERLEUKEMIE: EEN META-ANALYSE EN SYSTEMATISCHE REVIEW.
Amitay EL, Keinan-Boker L.
JAMA Pediatr. 2015; 169 (6): e151025.

Het doel van dit onderzoek was om een meta-analyse uit te voeren van de beschikbare wetenschappelijke gegevens over het verband tussen borstvoeding en leukemie bij kinderen.

Een grondige zoektocht naar artikelen gepubliceerd tussen januari 1960 en december 2014 betreffende de relatie tussen borstvoeding en leukemie bij kinderen werd uitgevoerd op PubMed, de Cochrane Library en Scopus (uitgevoerd in juli en december 2014). Dit werd aangevuld met handmatige zoekopdrachten van referentielijsten. Om te worden opgenomen in de meta-analyses moesten studies van het type case control zijn, onder meer het geven van borstvoeding als een gemeten blootstelling en leukemie als een gemeten resultaat hebben; gegevens over de borstvoedingsduur in maanden bevatten en gepubliceerd zijn in een peer-reviewed tijdschrift met volledige tekst in het Engels.

De zoektocht gaf 25 relevante studies, waarvan 18 voldeden aan alle criteria. Er werd geen publicatie vertekening of heterogeniteit onder deze 18 studies gedetecteerd. De kwaliteit van elk onderzoek dat aan de criteria voldeed werd beoordeeld met behulp van de Newcastle-Ottawa Schaal. Multiple meta-analyses werden uitgevoerd met een random effect model voor ruwe data in het StatsDirect statistisch programma.

De meta-analyse van de 18 onderzoeken geeft aan dat in vergelijking met geen of kortere borstvoeding, borstvoeding gedurende 6 maanden of langer geassocieerd was met een 19% lager risico op leukemie (odds ratio 0,81, 95% CI 0,73-0,89). Uit een aparte meta-analyse van 15 studies bleek dat ooit borstvoeding in vergelijking met nooit borstvoeding geassocieerd was met een 11% lager risico op leukemie bij kinderen (odds ratio 0,89; 95% CI, 0,84-0,94), hoewel de definitie van nooit borstvoeding verschilde tussen studies. Alle meta-analyses van subgroepen van de 18 studies toonden vergelijkbare associaties. Gebaseerd op de huidige meta-analyseresultaten kan 14% tot 19% van leukemie gevallen worden voorkomen door borstvoeding te geven gedurende 6 maanden of meer.

Conclusies: Deze meta-analyse met studies die niet opgenomen waren in vorige meta-analyses over dit onderwerp geeft aan dat de bevordering van borstvoeding gedurende 6 maanden of langer kan helpen om de kinderleukemie incidentie te doen dalen.

Luchtverontreiniging en kinderleukemie: een landelijk case-control studie in Italië.
Badaloni C , Ranucci A , Cesaroni G , Zanini G , Vienneau D , Al- Aidrous F , De Hoogh K , Magnani C , Forastiere F ; Setil Study Group.
Occup Environ Med. 2013, 70 (12):876-883.

Leukemie is de meest voorkomende kanker bij kinderen, maar de etiologie nog steeds slecht begrepen. De auteurs testten de hypothese dat verkeersgerelateerde luchtvervuiling geassocieerd is met kinderleukemie als gevolg van chronische blootstelling aan verschillende potentiële carcinogenen.

De Italiaanse Setil studie (Studie over de etiologie van lymphohematopoietische maligniteiten bij kinderen) werd uitgevoerd in 14 Italiaanse regio’s. Alle gevallen van leukemie bij kinderen ≤ 10 jaar uit deze regio’s (periode 1998-2001) kwamen in aanmerking voor opname in de studie. Twee controles per geval, gematched op geboortedatum, geslacht en regio van woonst werden willekeurig geselecteerd uit de lokale bevolking registers. Beoordeling van de blootstelling op de plaats van geboorte bevatte verkeersindicatoren (afstand tot de hoofdwegen en de lengte van de belangrijkste wegen binnen 100 m) en schattingen van verontreinigende stoffen concentraties (fijn stof PM2.5 en PM10 en gassen NO2 en O3) aan de hand van nationale dispersiemodellen en landgebruik regressiemodellen. De associatie tussen de blootstellingsvariabelen en leukemie werd bepaald met logistische regressie analyses.

De participatiegraad was 91,4 % bij de gevallen en 69,2 % in de controlegroep; 620 gevallen (544 acute lymfatische en 76 acute niet – lymfatische leukemie) en 957 controles werden opgenomen. Voor wat betreft de de woonplaats bij de geboorte leefden 35,6% van de gevallen en 42,4 % van de controles langs drukke wegen, en de gemiddelde jaarlijkse PM10- niveaus waren 33,3 (SD = 6,3) en 33,4 g/m³ (SD = 6,5) respectievelijk. Er werd geen verband gevonden en alle OR’s , onafhankelijk van de wijze van beoordeling en de blootstellingsvensters waren dicht bij de waarde van nul.

Conclusies: De luchtvervuiling beïnvloedt de incidentie van leukemie bij kinderen niet ook al maakt men gebruik van verschillende strategieën voor blootstellingsbeoordeling.

BLOOTSTELLING AAN PROFESSIONELE ONGEDIERTEBESTRIJDINGSBEHANDELINGEN EN HET RISICO VOOR ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Bailey HD, Armstrong BK, de Klerk NH, Fritschi L, Attia J, Scott RJ, Smibert E, Milne E; Aus-ALL Consortium.
Int J Cancer. 2011, 129: 1678-1688.

Eerdere studies suggereren dat blootstelling aan bestrijdingsmiddelen de kans op acute lymfatische leukemie (ALL) bij kinderen doet toenemen. Het doel van deze studie was om te onderzoeken of professionele ongediertebestrijdingsbehandelingen in of rond het huis voor de geboorte of tijdens de kindertijd het risico van ALL bij kinderen doet toenemen. Gegevens van 388 gevallen en 870 frequentie-gematchte controles werden geanalyseerd met behulp van onvoorwaardelijke logistische regressie, gecorrigeerd voor studie matching variabelen en potentiële confounders, om odds ratio’s (OR’s) te berekenen. Een meta-analyse van deze bevindingen met de gepubliceerde bevindingen van eerdere onderzoeken werd eveneens uitgevoerd. De OR’s voor elke professionele ongediertebestrijding behandelingen waren 1,19 (95% CI 0,83, 1,69) in het jaar voor de zwangerschap, 1.30 (95% CI 0,86, 1,97) tijdens de zwangerschap en 1,24 (95% CI 0,93, 1,65) voor degenen die uitgevoerd zijn na de geboorte van het kind. De OR voor blootstelling na de geboorte was het grootst toen het kind tussen de leeftijd van twee en drie jaar was. OR’s waren verhoogd voor termieten behandelingen voor de geboorte. OR’s waren hoger voor pre-B dan T-cel ALL en voor t (12; 21) (ETV6-Runx-1) dan andere cytogenetische sub-types. De gepoolde OR van een meta-analyse van deze studie met drie eerdere studies van professionele ongediertebestrijdingsbehandelingen tijdens de zwangerschap was 1,37 (95% CI 1,00, 1,88).

Conclusie: De resultaten van deze studie, en die van de meta-analyse, bieden enig bewijs van een bescheiden verhoogd risico op ALL voor professionele ongediertebestrijdingsbehandelingen uitgevoerd tijdens de zwangerschap en eventueel in de vroege kinderjaren. De analyse van de samengevoegde gegevens van internationale samenwerkingen kunnen bijdragen tot meer zekerheid ten aanzien van deze potentieel belangrijke associaties.

TANKEN VAN VOERTUIGEN, HET GEBRUIK VAN HOUTBRANDERS EN HET RISICO VAN ACUTE LYMFOBLASTISCHE LEUKEMIE IN DE KINDERTIJD.
Bailey HD, de Klerk NH, Fritschi L, Attia J, Daubenton JD, Armstrong BK, Milne E; Aus-ALL Consortium.
Paediatr Perinat Epidemiol. 2011, 25: 528-539.

Het is aannemelijk dat blootstelling van de ouders voor de geboorte van het kind of van het kind zelf aan bronnen van benzeen de kans op acute lymfatische leukemie (ALL) bij kinderen doet toenemen. Het doel van deze analyse was om te onderzoeken of het tanken van een voertuig met benzine voor de geboorte of het verbranden van hout om het huis te verwarmen voor of na de geboorte van het kind een verhoogd risico op ALL bij kinderen veroorzaakt. Gegevens van 389 gevallen en 876 frequentie-gematchte controles werden geanalyseerd met behulp van onvoorwaardelijke logistische regressie, gecorrigeerd voor studie matching factoren en mogelijke confounders. De odds ratio (OR) voor tanken van een voertuig met benzine voor niet-beroepsmatige doeleinden door de moeder voor of tijdens de zwangerschap was 0,97 [95% betrouwbaarheidsinterval (BI) 0.69, 1.38]. De OR voor de vader van deze blootstelling in het jaar vóór de conceptie was 0,88 [95% CI 0,52, 1,48]. De OR voor het gebruik van een gesloten houtbrander om het huis te verwarmen in de jaren voor of tijdens de zwangerschap was 1,41 [95% CI 1,02, 1,94] en 1,25 [95% CI 0,92, 1,70] na de geboorte.

Conclusie: De auteurs vonden geen enkel bewijs dat niet-professioneel tanken van benzine in het jaar voor of tijdens de zwangerschap het risico op ALL bij de nakomelingen deed toenemen. Er was zwak bewijs dat het verbranden van hout in een gesloten brander om het huis te verwarmen het risico doet toenemen, maar er was geen dosis-respons-relatie en ook toeval kon deze bevinding kan verklaren.

BEROEPSMATIGE BLOOTSTELLING VAN DE OUDERS AAN VERF EN HET RISICO OP LEUKEMIE BIJ KINDEREN IN HET NAGESLACHT: BEVINDINGEN VAN HET INTERNATIONALE KINDERLEUKEMIE CONSORTIUM.
Bailey HD Fritschi L, Metayer C, Infante-Rivard C, Magnani C, Petridou E, Romeinse E, Spector LG, Kaatsch P, Clavel J, Milne E, Dockerty JD, glas DC, Lightfoot T, Miligi L, Rudant J, baka M, Rondelli R, Amigou A, Simpson J, Kang AY, Moschovi M, Schüz J.
Cancer Causes Control. 2014; 25 (10): 1351-1367.

Er is gesuggereerd dat ouderlijk beroepsmatige blootstelling aan verf rond de tijd van de conceptie of de zwangerschap het risico op leukemie bij kinderen in het nakomelingschap verhoogt.

De auteurs verkregen gegevens op individueel niveau van 13 case-control studies die deelnemen aan het International Kinderleukemie Consortium. Beroepsmatige gegevens werden geharmoniseerd naar een compatibel formaat. Meta-analyse van studie-specifieke odds ratio (OR) werden uitgevoerd, alsmede gepoolde analyse van individuele gegevens door middel van logistische regressie.

Op basis van van individuele gegevens van vaders van 8185 gevallen en 14.210 controles was de gepoolde OR voor vaderlijke blootstelling rond de conceptie en het risico van acute lymfatische leukemie (ALL) 0,93 [95% betrouwbaarheidsinterval (BI) 0,76, 1,14]. Analyse van gegevens van 8156 moeders van ALL gevallen en 14.568 moeders van controles gaf een gepoolde OR van 0,81 (95% CI 0,39, 1,68) voor de blootstelling tijdens de zwangerschap. Voor acute myeloïde leukemie (AML) was de gepoolde OR’s voor de blootstelling van de vaders en de blootstelling van de moeders 0,96 (95% CI 0,65, 1,41) en 1,31 (95% CI 0,38, 4,47) respectievelijk, gebaseerd op gegevens van 1231 gevallen en 11.392 controle bij vaders en 1329 gevallen en 12.141 controle bij moeders. Heterogeniteit tussen de individuele studies varieerde van laag naar bescheiden.

Conclusies: Nul bevindingen voor vaderlijke blootstelling voor zowel ALL en AML zijn consistent met eerdere rapporten. Ondanks de grote steekproef, waren de resultaten voor blootstelling van de moeder aan verven tijdens de zwangerschap gebaseerd op een klein aantal gevallen van blootstelling. Over het algemeen werd geen bewijs gevonden dat de ouderlijke beroepsmatige blootstelling aan verf het risico op leukemie verhoogt bij de nakomelingen, maar nadere gegevens over blootstelling in huis zijn nodig.

BEROEPSMATIGE BLOOTSTELLING VAN OUDERS AAN PESTICIDEN EN HET RISICO OP LEUKEMIE BIJ KINDEREN IN HET NAGESLACHT: BEVINDINGEN VAN HET INTERNATIONAAL KINDERLEUKEMIE CONSORTIUM.
Bailey HD, Fritschi L, Infante-Rivard C, glas DC, Miligi L, Dockerty JD, Lightfoot T, Clavel J, Romeinse E, Spector LG, Kaatsch P, Metayer C, Magnani C, Milne E, Polychronopoulou S, Simpson J, Rudant J, Sidi V, Rondelli R, Orsi L, Kang AY, Petridou E, Schüz J.
Int J Cancer. 20141; 135 (9): 2157-2172.

Van beroepsmatige blootstelling van de moeder aan pesticiden tijdens de zwangerschap en / of beroepsmatige blootstelling van de vader aan pesticiden rond de conceptie wordt verondersteld het risico op leukemie bij de nakomelingen te verhogen. Met het oog op het verstrekken van inzicht op dit gebied hebben de auteurs gegevens op individueel niveau van 13 case-control studies die deelnemen aan het International Kinderleukemie Consortium (CLIC) gepoold. Beroepsmatige gegevens werden geharmoniseerd naar een compatibel formaat. Samengevoegde individuele analyses werden uitgevoerd met behulp van onvoorwaardelijke logistische regressie. Op basis van de gegevens over de blootstelling van de moeders van 8236 gevallen en 14.850 controles, en van vaders van 8169 gevallen en 14.201 controles was de odds ratio (OR) voor de blootstelling van de moeder tijdens de zwangerschap en het risico van acute lymfatische leukemie (ALL) 1,01 [95% betrouwbaarheidsinterval (CI) 0,78, 1,30] en voor de blootstelling van de vader rond de conceptie 1,20 (95% 1.06, 1.38). Voor acute myeloïde leukemie (AML) was de OR van blootstelling van de moeder tijdens de zwangerschap 1,94 (CI 1,19, 3,18) en voor blootstelling van de vader rond de conceptie 0,91 (CI 0,66, 1,24), gebaseerd op de data van 1329 en 12.141 case  en controle moeders en 1231 case en 11.383 controle vaders.

Conclusies: Deze bevinding van een significant verhoogd risico op AML bij de nakomelingen met maternale blootstelling aan pesticiden tijdens de zwangerschap is in overeenstemming met eerdere rapporten. De auteurs vinden ook een lichte stijging van het risico op ALL met vaderlijke blootstelling rond de conceptie die duidelijker optreedt bij kinderen gediagnosticeerd op de leeftijd van 5 jaar of meer en bij kinderen met een T-cel ALL wat interessante vragen over de mogelijke mechanismen oproept.

BLOOTSTELLING AAN PESTICIDEN THUIS EN HET RISICO OP LEUKEMIE BIJ KINDEREN: BEVINDINGEN UIT HET INTERNATIONAAL KINDERLEUKEMIE CONSORTIUM.
Bailey HD, Infante-Rivard C, Metayer C, Clavel J, Lightfoot T, Kaatsch P, Roman E, Magnani C, Spector LG, Th Petridou E, Milne E, Dockerty JD, Miligi L, Armstrong BK, Rudant J, Fritschi L , Simpson J, Zhang L, Rondelli R, Baka M, L Orsi, Moschovi M, Kang AY, Schüz J.
Int J Cancer. 2015; 137 (11): 2644-2663.

Sommige vroegere studies hebben gesuggereerd dat blootstelling thuis aan pesticiden voor de geboorte en tijdens de vroege jaren van het kind, het risico op leukemie kan doen toenemen. Om dit verder te onderzoeken hebben de auteurs individueel niveau gegevens uit 12 case-control studies van het International Kinderleukemie Consortium gepoold. Blootstellingsgegevens werden geharmoniseerd in compatibele formaten. Gepoolde analyses werden uitgevoerd met behulp van multivariabele onvoorwaardelijke logistische regressie. De odds ratio (OR’s) voor acute lymfatische leukemie (ALL) geassocieerd met een blootstelling aan bestrijdingsmiddelen kort vóór de conceptie, tijdens de zwangerschap en na de geboorte was 1,39 (95% betrouwbaarheidsinterval [BI]: 1,25, 1,55) (met 2785 gevallen en 3.635 controles) , 1,43 (95% CI: 1,32, 1,54) (5.055 gevallen en 7.370 controles) en 1,36 (95% CI: 1,23, 1,51) (4.162 gevallen en 5.179 controles), respectievelijk. Overeenkomstige OR’s voor risico van acute myeloïde leukemie (AML) waren 1,49 (95% CI: 1,02, 2,16) (173 gevallen en 1.789 controles), 1,55 (95% CI: 1,21, 1,99) (344 gevallen en 4.666 controles) en 1,08 ( 95% CI: 0,76, 1,53) (198 gevallen en 2.655 controles), respectievelijk. Er was weinig verschil per soort pesticide dat werd gebruikt. De relatieve gelijkenis in OR tussen leukemie types, termijnen en soorten pesticiden kan worden verklaard door gelijkaardige blootstellingspatronen en effecten over de tijdsperioden, de blootstelling van de deelnemers aan meerdere bestrijdingsmiddelen of recall bias.

Conclusies: Hoewel een zekere recall bias waarschijnlijk is, en tot een beter studie ontwerp kan worden gevonden om de associaties tussen thuis gebruik van pesticiden en leukemie bij kinderen in een even grote steekproef te onderzoeken, zou het verstandig lijkt om het gebruik van pesticiden thuis te beperken voor en tijdens de zwangerschap, en tijdens de kindertijd.

BLOOTSTELLING AAN HUISSCHILDEREN EN HET GEBRUIK VAN VLOERBEHANDELINGEN EN HET RISICO OP ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Bailey HD, Milne E, de Klerk NH, Fritschi L, Attia J, Cole C, Armstrong BK, Aus-ALL Consortium.
Int J Cancer. 2011; 128 (10) :2405-2414.

Het schilderen van de woning is geïdentificeerd als een potentiële risicofactor voor kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL). Het doel van deze studie was te onderzoeken of blootstelling aan huisschilderen of vloerbehandelingen voor de geboorte of tijdens de kindertijd het risico van ALL tijdens de kindertijd kan doen toenemen. Gegevens van 389 gevallen en 876 gematchte controles werden geanalyseerd met behulp van onvoorwaardelijke logistische regressie, gecorrigeerd voor studie matching variabelen en potentiële confounders. Over het algemeen was er weinig bewijs van een verhoogd risico door het schilderen in het huis in het jaar voor de zwangerschap, tijdens de zwangerschap, of na de geboorte van het kind, maar het risico bleek te zijn verhoogd in bepaalde omstandigheden. De odds ratio (OR) voor meer dan drie kamers geschilderd tijdens de zwangerschap was 1,68 [95% betrouwbaarheidsinterval (CI) 1.01, 2.80]. De OR voor iemand anders dan de ouders die het huis schildert in de jaren vóór de zwangerschap was 2,37 (95% CI 1,30, 4,30) en 3,07 (95% CI 1,46, 6,46) wanneer meer dan drie kamers werden geschilderd. De OR voor de moeder die de buitenkant van het huis schildert met olieverf in het jaar vóór de zwangerschap was 2,97 (95% CI 1,06, 8,33). Er werd geen verband gevonden met het uitvoeren van behandelingen van vloeren in elke periode.

Conclusies: De auteurs vond een aantal aanwijzingen voor een verhoogd risico van ALL verbonden aan huis schilderen. Een ogenschijnlijk verhoogd risico met iemand anders dan de ouders die schildert in het huis kan worden gerelateerd aan de hoeveelheid verf gebruikt en de intensiteit van de ontvangen dosis.

DIAGNOSTISCHE X-STRALEN EN HET RISICO OP KINDERLEUKEMIE.
Bartley K, Metayer C, Selvin S, Ducore J, P. Buffler
Int J Epidemiol. 2010; 39 (6): 1628-1637.

De associatie tussen diagnostische X-stralen blootstelling vroeg in het leven en een verhoogd risico op kinderleukemie blijft onduidelijk. Deze case-control studie omvat kinderen van 0 -14 jaar gediagnosticeerd met acute lymfatische leukemie (ALL, n = 711) of acute myeloïde leukemie (AML, n = 116) tussen 1995 en 2008. Controles werden willekeurig geselecteerd uit de Californische geboorteregister en individueel gematcht op zaken met betrekking tot geboortedatum, geslacht, Spaanse etniciteit en ras van de moeder. Voorwaardelijke logistische regressie-analyses werden uitgevoerd om te beoordelen of ALL of AML werd geassocieerd met zelf-gerapporteerde blootsstelling van het kind aan X-stralen na de geboorte (postnataal), inclusief het aantal keren X-stralen, de regio van het lichaam geröntgend en leeftijd bij de eerste blootstelling, evenals de blootstelling van de moeder aan X-stralen vóór en tijdens de zwangerschap (preconceptie en prenataal).

Na uitsluiting van X-stralen in het jaar voorafgaand aan de diagnose (referentiedatum voor gematchte controles), was het risico op ALL verhoogd bij kinderen blootgesteld aan drie of meer postnatale X-stralen (odds ratio OR = 1,85, 95% betrouwbaarheidsinterval CI 1,2 – 2,79). Voor B-cel ALL specifiek, gaf eventuele blootstelling (een of meer X-stralen) een verhoogd risico (OR = 1,40,

95% CI 1.06-1.86). De blootgestelde regio van het lichaam was geen onafhankelijke risicofactor voor multivariabele analyses. Er werden geen associaties waargenomen tussen het aantal postnatale X-stralen en AML (OR = 1,05, 95% CI 0.90 tot 1.22) T-cel ALL (OR = 0,84, 95% CI 0.59 tot +1,19). Prevalentie van blootstelling aan prenatale en preconceptie X-stralen was laag, en er werden geen associaties met ALL of AML waargenomen.

Conclusie: De resultaten suggereren dat blootstelling aan postnatale diagnostische X-stralen geassocieerd is met een verhoogd risico op kinderleukemie ALL, specifiek B-cel ALL maar niet AML of T-cel ALL. Gezien de beperkte nauwkeurigheid van zelf-gerapporteerde blootstelling aan röntgenstraling, moeten de resultaten van deze analyse met omzichtigheid worden geïnterpreteerd en is verder onderzoek nodig.

Leukemie bij jonge kinderen die wonen in de buurt van kerncentrales: een case-control studie.
Bithell JF , Murphy MF , Stiller CA , Toumpakari E , Vincent T, Wakeford R.
Br J Cancer. 2013, 109 (11):2880-2885.

Bezorgdheid over het risico op leukemie bij kinderen die in de buurt van kerncentrales wonen houdt aan. Vorige Britse analyses zijn gebiedsgericht en dus minder effectief dan case-control studies. Gevallen van leukemie en non-Hodgkin lymfoom (LNHL) bij kinderen geboren en gediagnosticeerd in Groot-Brittannië tussen 1962 en 2007 werden met matchte kankervrij controles geanalyseerd met logistische regressie om het risico van residentiële nabijheid tot de dichtstbijzijnde kerncentrales te schatten bij de geboorte en diagnose, gecorrigeerd voor relevante variabelen. Voor 9821 kinderen met LNHL onder de leeftijd van 5 jaar was het geschatte extra risico verbonden aan residentiële nabijheid van een kerncentrale bij de geboorte negatief. De geïnterpoleerde Odds Ratio (OR) op 5 km was 0,86 (0,49-1,52). De vergelijking van 10 618 kinderen met LNHL onder de vijf jaar met 16 760 kinderen van dezelfde leeftijd met andere vormen van kanker gaf ook een negatieve inschatting van het extra risico van residentiële nabijheid bij diagnose. De geïnterpoleerde OR op 5 km was 0,86 (0,62-1,18).

Conclusies: Deze resultaten tonen weinig bewijs voor een toename van het risico van LNHL bij kinderen onder de 5 jaar ten gevolge van het leven in de nabijheid van een kerncentrale. Risico-inschattingen zijn onverenigbaar met vergelijkbare inschattingen gepubliceerd in een recente Duitse case-control studie.

Blootstelling aan permethrin en risico op kanker: een systematische review.
Boffetta P, Desai V.
Crit Rev Toxicol. 2018 Jul; 48(6): 433-442.

Er zijn geen systematische reviews van studies bij mensen beschikbaar over het risico op kanker door blootstelling aan permethrine, een veel gebruikt insecticide. Er zijn wel dierstudies die positieve bevindingen hebben gerapporteerd op basis van mechanismen die mogelijk niet relevant zijn voor de mens. De auteurs hebben potentieel relevante artikelen geïdentificeerd door een zoektocht in elektronische databases waarin alle onderzoeken naar blootstelling aan pesticiden en menselijke kanker zijn opgenomen. Er zijn in totaal 18 artikelen geselecteerd, waaronder zes uit de lijst met referenties van andere artikelen. De meeste artikelen waren gebaseerd op analyses van de Agriculture Health Study (AHS). Ze leverden geen bewijs voor een verhoogd risico op kanker van colon, rectum, alvleesklier, long, melanoom, vrouwelijke borst, prostaat, urineblaas, evenals non-Hodgkin lymfoom (inclusief de belangrijkste subtypes) en leukemie. Een verhoogd risico op multipel myeloom werd gemeld bij AHS-leden met het hoogste tertiel van de geschatte permethrineblootstelling (odds ratio 5,01; 95% betrouwbaarheidsinterval 2,41-10,42; p voor trend <0,01). Een daaropvolgende analyse met een groter aantal gevallen vond een minder uitgesproken verband tussen permethrineblootstelling en het risico op multipel myeloom. Er werden geen blootgestelde gevallen gerapporteerd in een afzonderlijke studie. Twee case-control studies van leukemie bij kinderen rapporteerden een associatie met biologische markers van permethrinemetabolieten. In een ander onderzoek was de zelfgerapporteerde blootstelling aan permethrine geassocieerd met het risico bij kinderen jonger dan 1 jaar, maar niet bij oudere kinderen.

Conclusies: Blootstelling aan permethrine lijkt bij de mens geen risico op kanker te impliceren. De resultaten van multipel myeloom en leukemie bij kinderen zijn zwak en inconsistent en vereisen replicatie bij onafhankelijke populaties.

LEUKEMIE BIJ KINDEREN IN DE BUURT VAN NUCLEAIRE SITES IN BELGIË, 2002-2008.
Bollaerts K, Simons K1, Van Bladel L, De Smedt T, Sonck M, Fierens S, Poffijn A, Geraets D, Gosselin P, Van Oyen H, Francart J, Van Nieuwenhuyse A.
Eur J Cancer Prev. 2018 Mar; 27 (2): 184-191.

Dit artikel beschrijft een ecologisch onderzoek naar de vraag of er een overmatige incidentie van acute leukemie is bij kinderen van 0-14 jaar die in de buurt van de nucleaire sites in België wonen. Poissonregressiemodellering werd uitgevoerd voor nabijheidsgebieden van variërende grootten. Daarnaast werd de hypothese van een gradiënt in de incidentie van leukemie met toenemende niveaus van surrogaatblootstelling onderzocht door middel van gerichte hypothesetests en gegeneraliseerde additieve modellen. Voor de surrogaatblootstellingen werden drie proxies gebruikt, dat wil zeggen residentiële nabijheid van de nucleaire site, heersende winden en gesimuleerde radioactieve ontladingen op basis van mathematische dispersiemodellering. Er werd geen overmatige incidentie van acute leukemie waargenomen rond de kerncentrales van Doel of Tihange noch rond de nucleaire site van Fleurus, een belangrijke fabrikant van radioactieve isotopen in Europa. Rond de site van Mol-Dessel werden echter twee- tot drievoudig verhoogde leukemie-incidentiecijfers gevonden bij kinderen van 0-14 jaar die in de 0-5, 0-10 en de 0-15 km-nabijheid woonden. Voor deze site was er bewijs voor een gradiënt in de incidentie van leukemie met toegenomen nabijheid, heersende winden en gesimuleerde radioactieve ontladingen, wat duidt op een mogelijke link met de site die verder onderzoek behoeft.

ACUTE KINDERLEUKEMIE, DRANKGEBRUIK VAN DE MOEDER TIJDENS DE ZWANGERSCHAP EN METABOLE POLYMORFISMEN.
Bonaventure A, Rudant J, Goujon-Bellec S, Orsi L, Leverger G, Baruchel A, Bertrand Y, Nelken B, Pasquet M, Michel G, Sirvent N, Bordigoni P, Ducassou S, Rialland X, Zelenika D, Hemon D, Clavel J.
Cancer Causes Control. 2013, 24 (4): 783-793.

Deze studie had als doel om de associaties tussen kinderen met acute leukemie (AL) en de cafeïnehoudende drank consumptie van de moeder tijdens de zwangerschap te analyseren, en om de interacties tussen cafeïnehoudende en alcoholische drank consumptie en polymorfismen van enzymen die betrokken zijn bij cafeïne en ethanol metabolisme te verkennen.

De gegevens werden gegenereerd door de Franse ESCALE studie, waarin 764 AL gevallen en 1.681 controles in de periode 2003-2004 opgenomen zijn. De case en controle moeders werden geïnterviewd over hun consumptiegedrag tijdens de zwangerschap met behulp van een gestandaardiseerde vragenlijst. Genotypen van de kandidaat-allelen (NAT2 * 5 rs1801280, ADH1C * 2 rs698 en rs1693482, CYP2E1 * 5 rs2031920 en rs3813867) werden verkregen met behulp van high-throughput genotypering gegevens voor 493 AL gevallen en 549 controles met ten minste twee grootouders geboren in Europa .

Regelmatige consumptie van koffie door de meoder tijdens de zwangerschap werd geassocieerd met kinder AL (OR = 1.2 [1.0-1.5], p = 0.02), de odds ratio’s stegen lineair met de dagelijkse inname (p voor trend <0,001;> 2 kopjes per dag versus geen of minder dan 1 kopje per week: AL: OR = 1,6 [1,2-2,1], lymfatische AL: OR = 1,5 [1,1-2,0], myeloblastische AL: OR = 2.4 [1,3-4,3]). De associatie kwam iets meer voor bij kinderen van niet-rokende moeders. Lymfatische AL werd ook geassocieerd met cola frisdrank verbruik (OR = 1.3 [1.0-1.5], p = 0.02). Geen significante gen-omgeving interactie met koffie, thee, cola frisdrank of alcohol drinken waargenomen.

Conclusie: Deze studie levert extra bewijs dat de consumptie van koffie door de moeder tijdens de zwangerschap kan worden geassocieerd met kinder AL. De consumptie van koffie is een wijdverspreide gewoonte en zijn potentiële betrokkenheid bij de kindertijd AL zou verder moeten worden onderzocht.

DICHTHEID VAN DIEREN EN PLUIMVEE EN DE INCIDENTIE VAN KINDERKANKER IN NEGEN STATEN IN DE VS.
Booth BJ, Jones RR, Turyk ME, Freels S, Patel DM, Stayner LT Ward MH.
Environ Res. 2017 Nov; 159: 444-451.

Ouderlijke beroepsblootstelling en blootstelling tijdens de kindertijd aan landbouwhuisdieren zijn positief geassocieerd met het optreden van hersentumoren bij kinderen, en associaties met leukemie bij kinderen zijn onduidelijk. Het zich ontwikkelende immuunsysteem kan worden beïnvloed door allergenen, virussen of andere blootstellingen van dierlijke bronnen, wat kan bijdragen aan het optreden van kanker bij kinderen.

Gevallen van kanker (acute lymfoblastische leukemie [ALL], acute myeloïde leukemie [AML], centraal zenuwstelsel [CNS], perifeer zenuwstelsel [PNS]) bij kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar die optraden tussen 2003 en 2008 werden verkregen bij negen SEER -registers (National Cancer Institute Surveillance, Epidemiology and End Results) en werden gekoppeld aan US Census of Agriculture-gegevens uit 2002 en 2007. Dierlijke dichtheden (diereenheden [DE] /km2; één DE is 1000 pond dierlijk gewicht) werden geschat voor varkens, runderen, kippen (leghennen en slachtkuikens, afzonderlijk), paarden (paarden, pony’s, muilezels, burros, ezels), geiten, schapen, kalkoenen en alle dieren. Dierlijke dichtheid werd in modellen onderzocht als zowel continue (DE per km2) en categorische variabelen (kwartielen). Operationele dichtheden van dieren (per km2) naar bedrijfsgrootte (runderen, varkens, kippen, schapen) werden continu gemodelleerd. Rate ratio’s en 95% betrouwbaarheidsintervallen werden geschat met behulp van Poisson-regressie.

Positieve associaties werden gevonden tussen AML en slachtkuikensdichtheden (RR per 10 DE/km2 = 1,14, 95% CI = 1,02-1,26). ALL-risico’s stegen met de dichtheden van de varkensoperaties (RR per-operatie/100km2 = 1,06, 95% BI = 1,02-1,11). PNS-kankercijfers waren omgekeerd geassocieerd met legkippendensiteit (RR per log van DE/km2 = 0,94, 95% CI = 0,89-0,99). Er werd geen verband gevonden tussen kankertype en dichtheid van runderen, paarden of geiten.

Conclusies: Hoewel beperkt door het ontwerp van de ecologische studie, zijn sommige van deze bevindingen nieuw en moeten ze worden onderzocht in epidemiologische onderzoeken met gegevens op individueel niveau.

BLOOTSTELLING AAN WOONVERKEER EN LEUKEMIE BIJ KINDEREN: EEN SYSTEMATISCHE REVIEW EN META-ANALYSE.
Boothe VL, Boehmer TK, Wendel AM, Yip FY.
Am J Prev Med. 2014; 46 (4): 413-22.

Blootstelling aan verhoogde concentraties van verkeersgerelateerde luchtverontreiniging in de buurt van verkeerswegen wordt in verband gebracht met tal van nadelige effecten op de menselijke gezondheid, met inbegrip van kanker bij kinderen waarvan de incidentie sinds 1975 toeneemt. De resultaten van individuele epidemiologische studies zijn inconsistent. Daarom werd een meta-analyse uitgevoerd om de associatie tussen blootstelling aan het verkeer en kanker bij kinderen te onderzoeken.

Studies gepubliceerd tussen januari 1980 en juli 2011 werden opgehaald uit een systematische zoektocht van 18 bibliografische databases. Negen studies die voldoen aan de inclusiecriteria werden geïdentificeerd. Gewogen globale OR’s werden berekend met behulp van een random effects model voor uitkomsten met vier of meer studies. Subgroep en gevoeligheid analyses werden uitgevoerd.

Kinderleukemie was positief geassocieerd (globale OR = 1,53, 95% CI = 1,12, 2,10) met blootstelling aan residentieel verkeer in zeven studies met een postnataal blootstellingsvenster (bijvoorbeeld jeugd periode of diagnose-adres) en er was geen verband (globale OR = 0,92 , 95% CI = 0,78, 1,09) in de vier studies met een prenataal blootstellingsvenster (bijvoorbeeld zwangerschapsperiode of geboorteadres). Er waren te weinig studies om andere kankers bij kinderen te analyseren.

Conclusies: De huidige gegevens wijzen erop dat leukemie bij kinderen wordt geassocieerd met residentiële verkeersblootstelling tijdens de postnatale periode, maar niet tijdens de prenatale periode. Extra goed opgezette epidemiologische studies die een volledige residentiële geschiedenis gebruiken om de blootstelling aan verkeer in te schatten, verschillende leukemie subtypes onderzoeken, en mogelijke verstorende factoren contrleren, zijn nodig om deze bevindingen te bevestigen.

IS ER EEN INTERACTIE TUSSEN IN-HUIS BLOOTSTELLING AAN RADON EN LUCHTVERVUILING DOOR HET VERKEER IN RELATIE TOT HET KINDERLEUKEMIE RISICO?
Bräuner EV, Andersen CE, Andersen HP, Gravesen P, M Lind, Ulbak K, Hertel O, Schüz J, Raaschou-Nielsen O.
Cancer Causes Control. 2010; 21 (11): 1961-1964.

In een recente populatie-gebaseerde case-control studie met 2.400 gevallen van kanker bij kinderen, vonden de auteurs een statistisch significante associatie tussen radon en het risico op acute lymfoblastische leukemie. Ze bestudeerden de hypothese dat uitlaatgassen in de lucht afkomstig van het verkeer de risico-associatie tussen radon en leukemie bij kinderen verhogen.

De auteurs verzamelden 985 gevallen van leukemie bij kinderen en 1.969 controles en gebruikten gevalideerde modellen om de blootstelling aan residentieel radon en NO(x) concentraties op straat te berekenen voor elke woning. Voorwaardelijke logistische regressie-analyses werden gebruikt om het effect van radon op het risico van leukemie bij kinderen te analyseren binnen verschillende niveaus van de luchtverontreiniging en verkeersdrukte.

Het relatieve risico op kinderleukemie in associatie met een 10³ Bq /m³-jaar stijging van radon was 1,77 (1,11, 2,82) onder degenen blootgesteld aan hoge niveaus van NO(x) en 1,23 (0,79, 1,91) voor degenen die blootgesteld zijn aan lage concentraties van NO(x) (p interactie 0,17). Analyses voor verschillende morfologische subtypes van leukemie en binnen verschillende lagen van de verkeersdrukte toonde een niet-significante patroon van sterkere associaties tussen radon en leukemie bij kinderen binnen de categorieën van het hoger verkeersdichtheid op het adres.

Conclusie: Luchtvervuiling door het verkeer kan het effect van radon op het risico van leukemie bij kinderen versterken. De waargenomen trend kan ook worden toegeschreven aan het toeval.

ACUTE KINDERLEUKEMIE EN VERBLIJF NAAST BRANDSTOFSTATION EN AUTOHERSTEL-GARAGES: DE ESCALE STUDIE.
Brosselin P , Rudant J , Orsi L , Leverger G , Baruchel A , Bertrand Y , Nelken B, Robert A , Michel G , Margueritte G , Perel Y , Mechinaud F , Bordigoni P , Hémon D , Clavel J .
Occup Environ Med. 2009; 66(9):598-606.

Deze studie onderzoekt het verband tussen het optreden van acute kinderleukemie en het verblijf naast een brandstofstation of autoherstelgarage op basis van een nationale register gebaseerde gevallen-controles studie in de periode 2003- 2004 in Frankrijk. De populatiecontroles werden gematcht voor leeftijd en geslacht. Gegevens werden verzameld via interviews met de moeder. Odds ratio’s werden berekend door middel van niet-conditionele regressie modellen gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht, aantal kinderen minder dan 15 jaar in het gezin, graad van urbanisatie en type woning. De studie omvatte 765 gevallen van acute leukemie en 1681 controles. Er was een significant verband met nabijheid van een brandstofstation of autoherstelgarage (OR 1.6, 95% BI 1.2 tot 2.2) en aan een brandstofstation (OR 1.9, 95% BI 1.2 tot 3.0). Odds ratio had geen neiging om toe te nemen met stijgende blootstellingsduur. De resultaten werden niet gewijzigd door correctie voor mogelijke verstorende variabelen zoals urbanisatiegraad en type woning.

Conclusie: Deze studie toont aan dat verblijven in de omgeving van een brandstof-station geassocieerd is met het optreden van kinderleukemie.

INFECTIES IN DE EERSTE LEVENSJAREN EN HET RISICO OP KINDRLEUKEMIE: DE VK GEVALLEN-CONTROLES STUDIE OP BASIS VAN HUISARTSDOSSIERS.
Cardwell CR , McKinney PA , Patterson CC , Murray LJ .
Br J Cancer. 2008; 99: 1529-1533.

De auteurs van deze studie onderzochten infecties in de eerste levensjaren, gediagnosticeerd in de huisartsenpraktijk en het daaropvolgend risico op kinderleukemie in de Huisartsenpraktijk Research Databank van het Verenigd Koninkrijk. Alle kinderen die van bij de geboorte in de Huisartsenpraktijk bekend waren en die later gediagnosticeerd werden met kinderleukemie werden geïdentificeerd als gevallen en werden individueel gematcht (voor geboortejaar, geslacht en praktijk) met 20 controles. De uiteindelijke analyse bevatte 162 leukemiegevallen en 2215 gematchte controles. Voorwaardelijke logistische regressie leverde geen bewijs dat kinderen met één of meer geregistreerde infecties in het eerste levensjaar een lager risico op leukemie (OR=1.05, 95% betrouwbaarheidsinterval : 0.69-1.59; P=0.83) of op acute lymfoblastische leukemie (OR=1.05, 95% BI 0.64-1.74; P=0.84) hadden.

Conclusie: Deze studie geeft geen ondersteuning voor de hypothese van Greaves die veronderstelt dat verminderde of verlate blootstelling aan infectie in de eerste levensjaren het risico op kinderleukemie doen toenemen.

OUDERLIJK, BAARMOEDERLIJKE, EN VROEGSCHOOLSE BLOOTSTELLING AAN BENZEEN EN HET RISICO OP LEUKEMIE BIJ KINDEREN: EEN META-ANALYSE.
Carlos-Wallace FM, Zhang L, Smith MT, Rader G, Steinmaus C.
Am J Epidemiol. 2016; 183 (1): 1-14.

Benzeen is een gekende oorzaak van leukemie bij volwassenen, maar de associatie met kinderleukemie blijft onduidelijk. De auteurs voerden een meta-analyse uit, waarin zij de epidemiologische literatuur over dit onderwerp bekeken en causale gevolgtrekking, bias en heterogeniteit onderzochten. De blootstellingsbepalingen die werden geëvalueerd waren beroepsmatig en huishoudelijk gebruik van benzeen en oplosmiddelen, verkeersdichtheid en verkeersgerelateerde luchtverontreiniging. Voor studies van beroepsmatige blootstelling en huishoudelijke product gebruik gepubliceerd in 1987-2014, was het globaal relatief risico op leukemie bij kinderen 1,96 (95% betrouwbaarheidsinterval (CI): 1,53, 2,52; n = 20). In deze studies was het globale relatieve risico hoger voor acute myeloïde leukemie (globale relatief risico (SRR) = 2,34, 95% CI: 1,72, 3,18; n = 6) dan voor acute lymfatische leukemie (SRR = 1,57; 95% CI: 1,21, 2,05; n = 14). Het globale relatieve risico was hoger voor de moederlijke versus de vaderlijke blootstelling, in studies met benzeen ten opzichte van alle oplosmiddelen en in studies met blootstelling tijdens de zwangerschapsduur. In studies van verkeersdrukte of verkeersgerelateerde luchtvervuiling gepubliceerd in 1999-2014 was het globale relatieve risico 1,48 (95% CI: 1,10, 1,99; n = 12). Het was hoger voor acute myeloïde leukemie (SRR = 2,07; 95% CI: 1,34, 3,20) dan voor acute lymfatische leukemie (SRR = 1,49; 95% CI: 1,07, 2,08) en in studies die gedetailleerde modellen van de verkeersvervuiling gebruikten (SRR = 1,70; 95% CI: 1,16, 2,49).

Conclusies: Er werd een associatie tussen leukemie bij kinderen en verschillende potentiële blootstellingsmaten aan benzeen vastgesteld.

BLOOTSTELLING VAN DE OUDERS AAN CARCINOGENE AGENTIA HET RISICO OP ACUTE LYMFOBLASTISCHE LEUKEMIE BIJ HUN KINDEREN IN COLOMBIË, 2000-2005.
Castro-Jimenez MA, Orozco-Vargas LC.
Prev Chronic Dis. 2011, Sep;8(5): A106.

Het doel van deze studie was om de risicofactoren te bepalen voor kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL) en, in het bijzonder, de rol van beroepsmatige blootstelling aan kankerverwekkende en waarschijnlijk kankerverwekkend koolwaterstoffen van de ouders vóór de conceptie van het kind.

Voor deze case-control studie, waren de gevallen kinderen jonger dan 15 jaar die onlangs werden gediagnosticeerd met ALL tussen januari 2000 en maart 2005 in één van zes Colombiaanse ziekenhuizen. In een interview met beide ouders van 170 kinderen (85 gevallen en 85 individueel afgestemde buurt controles) werd informatie verzameld over de blootstelling van elk kind en de ouderlijke demografische en beroepsmatige kenmerken, medische voorgeschiedenis, gezondheidsgedrag, en zwangerschap en geboorte geschiedenis. Om de blootstelling aan koolwaterstoffen van de ouders te classificeren werd een job-exposure matrix gebruikt op basis van de belangrijkste industriële activiteit van elke werkplek waar de ouders voor (beide ouders) of tijdens de zwangerschap (moeder alleen) werkte. Voorwaardelijke odds ratio’s en 95% betrouwbaarheidsintervallen werden berekend door de periode van blootstelling (preconceptie, zwangerschap en jeugd).

Het risico van de kindertijd ALL werd gekoppeld aan 1) ouderlijk beroepsmatige blootstelling aan koolwaterstoffen vóór de conceptie, 2) ouders roken vóór de conceptie, 3) een lage sociaal-economische status van de moeder tijdens de zwangerschap, en 4) een hogere leeftijd van de moeder (= 35 jaar) bij de geboorte van het kind.

Conclusie: Deze bevindingen suggereren een verband tussen kindertijd ALL en ouderlijke beroepsmatige blootstelling aan kankerverwekkende en waarschijnlijk kankerverwekkend koolwaterstoffen vóór de conceptie. Uitkomsten hingen af van de blootstelling van de ouder. Toekomstig onderzoek zou de additieve of multiplicatieve rol van andere milieu-bronnen van koolwaterstoffen moeten onderzoeken.

GEBOORTEGEWICHT EN KINDERLEUKEMIE: EEN META-ANALYSE EN REVIEW VAN DE BESTAANDE STUDIES.
Caughey RW , Michels KB .
Int J Cancer. 2009;124(11):2658-2670

Een toenemende hoeveelheid studies suggereren dat kinderleukemie geïnitieerd wordt in utero wanneer de lymfoide and myeloide cellen nog niet volledig gedifferentieerd zijn en gevoelig zijn voor maligne transformatie. Een meta-analyse over het verband tussen geboortegewicht en kinderleukemie werd gemaakt van 32 studies en 16.501 gevallen van verschillende types acute leukemie (OL), 10.974 gevallen van acute lymfoblasten leukemie (ALL), en 1.832 gevallen van acute myeloide leukemie (AML). De odds ratio’s voor een associatie met hoog geboortegewicht waren 1.35 (95% BI: 1.24-1.48) voor OL, 1.23 (95% BI: 1.15-1.32) voor ALL, en 1.40 (95% BI: 1.11-1.76) voor AML. De odds ratio’s voor een associatie met laag geboortegewicht waren niet significant verschillend van 1 voor OL en ALL en 1.50; 95% BI: 1.05-2.13) voor AML. Voor 1000 gram toename van geboortegewicht was de odds ratio voor OL 1.18 (95% BI: 1.13-1.23) en voor ALL 1.18 (95% BI: 1.12-1.23).

Conclusies: De gecombineerde gegevens suggereren dat een hoog geboortegewicht geassocieerd is met een verhoogd risico voor leukemie in het algemeen en ALL. Voor AML is het risico verhoogd zowel bij hoog als bij laag geboortegewicht wat een U-vormige associatie doet veronderstellen.

IMMUNOGLOBULINE E BIJ DE MOEDER EN KINDERLEUKEMIE.
Chang JS , Buffler PA , Metayer C , Chokkalingam AP , Patoka J , Kronish D , Wiemels JL . Cancer Epidemiol Biomarkers Prev. 2009; 18(8):2221-2227.

Er zijn hypothesen dat kinderleukemie, en in het bijzonder acute lymfoblastische leukemie (ALL), veroorzaakt wordt door abnormale immuunreacties ten overstaan van microbiologische contacten die het gevolg zijn van een tekort in immuniteits-aanpassing in de vroege kinderjaren. Studies van allergieën suggereren dat de ontwikkeling van het immuunsysteem van het kind kan beïnvloed worden door de immuunstatus van de moeder. Deze studie onderzoekt het verband tussen Immunoglobuline E (IgE) bij de moeder en leukemie bij haar kind. Totale en specifieke IgE in serum werden gemeten bij de moeders van 352 kinderen (193 gezonde controles en 159 leukemie gevallen, waaronder 139 ALL gevallen) jonger dan 8 jaar die opgenomen waren in de Leukemie Studie van Noord-Californië. Met logistische regressie werden odds ratio’s berekend voor de IgE bij de moeder. Een positieve associatie tussen kinderleukemie of ALL en verhoogde niveaus van totaal IgE in serum werden vastgesteld, vooral bij het Spaanse type. Er werd ook een associatie gevonden tussen kinderleukemie of ALL en resparatoire of voedsel IgE status van de moeder.

Besluit: Deze studie suggereert dat het immuunsysteem van de moeder een rol kan spelen in de etiologie van kinderleukemie.

ALLERGIE EN RISICO VAN KINDEREN OP ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE: EEN POPULATIE-GEBASEERDE EN REGISTER-GEBASEERDE STUDIE.
Chang JS, Tsai YW, Tsai CR, Wiemels JL.
Am J Epidemiol. 2012; 176) :970-978.

Een tekort van normale immuun stimulatie in de vroege kindertijd is een vermoedelijke risicofactor voor zowel kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL) als met allergieën. De huidige studie maakt gebruik van een populatie-gebaseerde case-control design met medische claims gegevens van de National Health Insurance Research Database van Taiwan om de associatie tussen allergie en leukemie bij kinderen te evalueren. 846 ALL kinderen die nieuw gediagnosticeerd werden tussen 2000 en 2008 en ouder dan 1 maar minder dan 10 jaar waren werden individueel gematcht met 3.374 controles op grond van geslacht, geboortedatum, en het tijdstip van de diagnose (referentiedatum voor de controles). Voorwaardelijke logistische regressie werd uitgevoerd om de associatie tussen ALL bij kinderen en allergieën te beoordelen. Een verhoogd risico op ALL werd waargenomen in associatie met het hebben van een allergie minder dan 1 jaar voordat de ALL diagnose gesteld is (odds ratio (OR) = 1,7, 95% betrouwbaarheidsinterval (BI): 1,5, 2,0), meer dan 1 jaar voor de diagnose van het geval (OR = 1.3, 95% BI: 1,1, 1,5), en vóór de leeftijd van 1 jaar (OR = 1.4, 95% BI: 1,1, 1,7).

Conclusie: Deze resultaten suggereren dat de pathogenese van ALL bij kinderen en allergie een gemeenschappelijke biologische mechanisme delen.

Medisch gediagnosticeerde infecties en het risico op kinderleukemie: een populatie-gebaseerde case-control studie.
Chang JS, Tsai CR, Tsai YW, Wiemels JL.
Int J Epidemiol. 2012; 41: 1050-1059.

Eerdere studies naar het verband tussen infecties in de kindertijd en leukemie bij kinderen gaven inconsistente resultaten, waarschijnlijk te wijten aan recall error / bias van de door de ouders gerapporteerd infecties. Deze studie is een populatie-gebaseerde en op records gebaseerde case-control studie om de associatie tussen leukemie bij kinderen en infecties te evalueren met behulp van de National Health Insurance Research Database van Taiwan.

In totaal werden 846 kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL) en 193 kinderen met acute myeloïde leukemie (AML) nieuw gediagnosticeerd tussen 2000 en 2008, op de leeftijd tussen > 1 en <10 jaar opgenomen. Er werden maximaal vier controles (3374 voor ALL en 766 voor AML) individueel gematcht aan elk geval op grond van geslacht, geboortedatum en het tijdstip van de diagnose (referentiedatum voor de controles) geïdentificeerd. Voorwaardelijke logistische regressie werd uitgevoerd om de associatie tussen leukemie bij de kinderen en infecties te beoordelen.

Een infectie hebben vóór 1 jaar werd in verband gebracht met een verhoogd risico voor zowel ALL bij kinderen (odds ratio = 3,2, 95% betrouwbaarheidsinterval 2,2 tot 4.7) en AML (odds ratio = 6,0, 95% betrouwbaarheidsinterval 2,0 tot 17,8), met een hoger risico voor meerdere infectieperiodes. Soortgelijke resultaten werden waargenomen voor infecties die optraden > 1 jaar voor de diagnose van leukemie bij cases.

Conclusies: Bij kinderen met leukemie kan een ontregeld immuunsysteem aanwezig zijn op jonge leeftijd, wat resulteert in meer periodes van symptomatische infecties in vergelijking met gezonde controles. Confounding door andere factoren zoals geboorte-orde en dagopvang kon echter niet worden uitgesloten. De resultaten zijn alleen relevant voor medisch gediagnosticeerde infecties.

CONSUMPTIE VAN KOFFIE DOOR DE MOEDER TIJDENS DE ZWANGERSCHAP EN HET RISICO OP ACUTE LEUKEMIE BIJ KINDEREN: EEN META-ANALYSE.
Cheng J , Su H , Zhu R , Wang X , Peng M , Song J , Fan D.
Am J Obstet Gynecol . 2014 ; 210 (2) : 151.e1 – 151.e10 .

Deze studie werd uitgevoerd om de associatie tussen maternale koffieconsumptie tijdens de zwangerschap en het risico op acute leukemie (AL) bij kinderen te onderzoeken.
De PubMed database werd gebruikt om studies op te zoeken gepubliceerd tot 5 mei 2013, en de lijsten van referenties van verzamelde artikels werden ook gescreend om bijkomende relevante studies te identificeren. Studies werden opgenomen als ze de odds ratio en de bijbehorende 95 % betrouwbaarheidsinterval (BI) van het risico op AL in de kindertijd, waaronder acute lymfatische leukemie (ALL) en acute myeloïde leukemie (AML) melden, met betrekking tot de consumptie van koffie door de moeder tijdens de zwangerschap.

Vergeleken met niet / laagste niveau drinkers, was de gecombineerde odds ratio over de relatie van de maternale consumptie van koffie tijdens de zwangerschap en de kinder AL 1,22 (95% BI, 1,04-1,43) voor ooit drinkers, 1.16 (95% BI , 1,00-1,34) voor laag tot matig niveau drinkers, en 1.72 (95% BI , 1,37-2,16) voor hoog-niveau drinkers. Bij de analyse uitgevoerd voor subtypes van de kinder AL, was de consumptie van koffie door de moeder (hoog niveau drinkers versus non / laagste drinkers) statistisch significant geassocieerd met ALL bij kinderen (1.65 , 95% CI , 1,28-2,12) en AML bij kinderen (1,58 ; 95 % CI, 1,20-2,08). Een lineaire dosis – respons relatie tussen de consumptie van koffie en de kindertijd AL (P voo non-lineariteit = 0,68) werd waargenomen , met inbegrip van ALL bij kinderen en AML bij kinderen. Met een verhoogde consumptie van koffie nam het risico van kinder AL toe.

Conclusies : Uit de resultaten van de meta-analyse blijkt dat de consumptie van koffie door de moeder tijdens de zwangerschap het risico van AL in de kindertijd kan doen toenemen. Vanwege het beperkte aantal studies zijn verdere prospectieve studies dringend nodig.

RESIDENTIËLE BLOOTSTELLING AAN ULTRAVIOLETTE STRALING VAN DE ZON EN DE INCIDENTIE HEMATOLOGISCHE MALIGNITEITEN TIJDENS DE KINDERTIJD IN FRANKRIJK.
Coste A, Goujon S, Boniol M, Marquant F, Faure L, Doré JF, Hémon D, Clavel J.
Cancer Causes Control. 2015; 26 (9): 1339-1349.

Weinig studies hebben de relatie tussen ultraviolette straling (UV)  van de zon en hematologische maligniteiten bij kinderen (HM) onderzocht. Deze studie richt zich op de associaties tussen residentiële blootstelling aan UV bij diagnose, en de incidentie van types en subtypes van HM, leeftijd en geslacht, in Frankrijk, over een lange periode, op de fijne schaal van de 36.326 gemeenten die het vasteland van Frankrijk vormen. De 9082 gevallen van acute leukemie en 3563 gevallen van lymfoom gediagnosticeerd vóór de leeftijd van 15 jaar in de periode 1990-2009 werden verstrekt door het Franse Nationale Register van hematologische maligniteiten bij kinderen. De incidentie van HM werd berekend door gemeente, jaar, leeftijd en geslacht en uitgedrukt als de gestandaardiseerde incidentie ratio (SIR). UV gegevens 1988-2007 werden geëxtraheerd uit de EUROSUN database.

De jaarlijkse gemiddelde dagelijkse UV blootstelling van kinderen varieerde van 85,5 tot 137,8 J/cm². Voor elke extra 25 J/cm², was er een significante toename van precursor B-cel acute lymfoblastische leukemie (PBC-ALL) bij kinderen jonger dan 5 jaar (SIR 1,18; 95% Cl 1,10-1,27). Verdere analyse van PBC-ALL in jonge kinderen geeft een betere pasvorm van modellen met een drempel, met het risico stijgend boven 100 J/cm², waarbij de SIR 1,24 (95% CI 1,14-1,36) was voor een 25 J/cm² verhoging. De resultaten bleven stabiel in analyses met stratificatie door armoede-index of de mate van verstedelijking van de gemeenten.

Conclusies: Deze studie suggereert dat hogere residentiële UV blootstelling positief kan worden geassocieerd met een hogere incidentie van PBC-ALL in de vroege jeugd.

ZWANGERSCHAP, BLOOTSTELLING VAN DE MOEDER AAN VERFSTOFFEN EN RECHTTREKKENDE COSMETICA VOOR HET HAAR EN LEUKEMIE OP JONGE LEEFTIJD.
Couto AC , Ferreira JD , Rosa AC , Pombo – de- Oliveira MS , Koifman S; Brazilian Collaborative Study Group of Infant Acute Leukemia.
Chem Biol Interact. 2013 , 205 (1):46 – 52.

Het doel van deze studie was om het verband te onderzoeken tussen de blootstelling van de moeder aan kleurstoffen en rechttrekken cosmetica voor het haar (HDSC) tijdens de zwangerschap en leukemie bij haar kind op jonge leeftijd (< 2yr. , EAL).

Een multicenter ziekenhuis – gebaseerde case-control studie werd uitgevoerd in 13 staten in Brazilië tussen 1999 en 2007. Moeders van 176 ALL (cute lymfatische leukemie en 55 AML (acute myeloïde leukemie) gevallen en 419 controles werden geïncludeerd en geïnterviewd. Gegevens over maternale blootstelling aan HDSC 3 maanden vóór de zwangerschap, tijdens de zwangerschap en tijdens de borstvoeding werden verzameld. De gegevens werden ook verzameld voor vaderlijke blootstelling aan HDSC vóór de zwangerschap. Onvoorwaardelijke logistische regressie werd uitgevoerd en odds ratio’s (R) over de associatie tussen HDSC gebruik en EAL werden verkregen na correctie voor hormonale inname tijdens de zwangerschap, maternale leeftijd, opleiding, geboortegewicht, en de huidskleur van het kind.

Een gecorrigeerde OR van 1,78 (95 % -BI 1,13-2,81) werd waargenomen tussen blootstelling van de moeder aan HDSC in het eerste trimester van de zwangerschap en ALL. Voor AML werd een gecorrigeerde OR van 2,43 (95 % -BI 1,13-5,22) gevonden voor de blootstelling van de moeder aan HDSC tijdens de borstvoeding. Bij kinderen met MLL (Mixed Lineage Leukemia) genherschikking werd geen verband tussen blootstelling van de moeder aan HDSC tijdens de zwangerschap en ALL of AML waargenomen.

Conclusie : De resultaten van dit onderzoek lijken de hypothese te bevestigen dat blootstelling van de moeder aan HDSC tijdens de zwangerschap kan worden geassocieerd met de etiologie van leukemie bij kinderen jonger dan 2 jaar oud.

BESMETTELIJKE ZIEKTE BIJ KINDEREN VERVOLGENS GEDIAGNOSTICEERD MET ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE: HET MODELLEREN VAN DE TRENDS VANAF DE GEBOORTE TOT DIAGNOSE.
Crouch S, Lightfoot T, Simpson J, Smith A, Ansell P, Roman E.
Am J Epidemiol. 2012; 176:402-408.

Hoewel er steeds meer aanwijzingen zijn dat ontregeling van het immuunsysteem bij kinderen bij wie zich acute lymfatische leukemie (ALL) aantoonbaar is vanaf de geboorte blijft het debat over de rol van besmettelijke blootstellingen in de kinderschoenen. Met het oog op het kwantificeren besmettelijke blootstellingen van de kinderen, hebben onderzoekers gebruik gemaakt van een aantal van infectie blootstellings-proxies. Er is een gebrek aan consistentie in de bevindingen, met een aantal markers wijzend op meer ALL risico’s en anderen op verminderde risico’s, waarbij verschil merkbaar zijn zowel binnen als tussen studies. Bijgevolg hebben de auteurs een diepgaande analyse uitgevoerd van de belangrijkste infectie blootstellings-proxies die gebruikt werden in de Verenigd Koninkrijk Childhood Cancer Study, een nationaal bevolkingsgebaseerde case-control studie uitgevoerd over de periode 1991-1996, waarin gegevens uit medische dossiers en ouderlijke interviews gecombineerd werden met gegevens van de volkstelling. Deze longitudinale aanpak openbaarde de duidelijke verslechtering van de immuunrespons die ontstond ongeveer 5 maanden voor ALL diagnose en bevestigde dat besmettelijke diagnoses in het eerste jaar van het leven aanzienlijk waren verhoogd (P <0,05) bij kinderen die leukemie ontwikkelden tussen de 2 en 14 jaar , maar ook bij degenen die geboorterang > 1 hadden, geen borstvoeding kregen, woonden in achterstandswijken, of werden gediagnosticeerd met eczeem. Anderzijds werd geen verband tussen besmettelijke ziekte en voorschoolse activiteit gedetecteerd. De lagere infectie-niveaus bij controles van wie de moeder kinderopvang heeft gemeld dragen bij tot een duidelijke vermindering van de ALL odds ratio.

PERINATALE EN FAMILIALE RISICOFACTOREN VOOR ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE IN EEN ZWEEDSE NATIONALE COHORT.
Crump C, Sundquist J, Sieh W, Winkleby MA, Sundquist K.
Cancer. 2015; 121 (7): 1040-1047.

Van perinatale factoren, waaronder hoog geboortegewicht is in case-control studies vastgesteld dat ze geassocieerd zijn met acute lymfatische leukemie (ALL). Echter, deze bevindingen zijn zelden onderzocht in grote bevolkingsgebaseerde cohort studies, en de specifieke bijdrage van de zwangerschapsduur en de groei van de foetus blijven onbekend.

Om de perinatale en familiale risicofactoren te onderzoeken voerden de auteurs een nationale cohort studie uit bij 3.569.333 mensen zonder het syndroom van Down die geboren zijn in Zweden tussen 1973 en 2008 en volgden de incidentie van ALL tot en met 2010 (maximum leeftijd 38 jaar).

Er waren 1960 ALL gevallen met 69.700.000 persoon-jaar follow-up. Na correctie voor mogelijke verstorende factoren, waren de risicofactoren voor ALL: sterke groei van de foetus (incidentie verhouding [IRR] per extra 1 standaarddeviatie, 1,07; 95% betrouwbaarheidsinterval van [95% BI] 1,02-1,11 [P = .002], en IRR voor groot versus normaal voor de zwangerschapsduur, 1,22; 95% CI, 1,06-1,40 [P = 0,005]), een eerste graad familie geschiedenis van ALL (IRR, 7,41; 95% CI, 4,60-11,95 [P <.001 ]), mannelijk geslacht (IRR, 1,20; 95% CI, 1,10-1,31 [P <.001]) en ouderlijke geboorteland (IRR voor beide ouders geboren in Zweden versus andere landen, 1,13; 95% CI, 1.00- 1,27 [P = 0,045]). Deze risicofactoren bleken niet te variëren voor de leeftijd van de patiënt bij diagnose van ALL. Zwangerschapsduur bij de geboorte, seizoen van de geboorte, geboorte orde, meerling, ouderlijke leeftijd en opleidingsniveau van de ouders waren niet geassocieerd met ALL.

Conclusie: In deze grote cohort studie werd sterke foetale groei in verband gebracht met een verhoogd risico op ALL bij kinderen tot jong volwassenheid, onafhankelijk van de zwangerschapsduur bij de geboorte, wat suggereert dat groeifactor trajecten een belangrijke langdurige rol kunnen spelen in de etiologie van ALL.

Armoede en het risico op leukemie en kanker in het centrale zenuwstelsel bij kinderen: een cohort studie in een hoog inkomen land.
Del Risco Kollerud R, Blaasaas KG, Claussen B.
Scand J Public Health. 2015; 43 (7): 736-743.

De associatie tussen kanker bij kinderen en de socio-economische status is niet overtuigend. Gezinsinkomen is zelden opgenomen in de grote bevolking gebaseerde studies, en de specifieke bijdrage ervan blijven onbekend.

Een totaal van 712.674 kinderen geboren tussen 1967 en 2009 in de regio Oslo werden opgenomen in deze studie. Hiervan hadden er 864 leukemie of kanker in het centrale zenuwstelsel voor de leeftijd van 15 jaar. Het verband tussen armoede en kinderleukemie of hersenkanker werd geanalyseerd met behulp van logistische regressie en Cox proportionele risico modellen. Gezinsinkomen werd gestratificeerd naar armoedelijnen. Het opleidingsniveau van de ouders en een aantal perinatale variabelen werden eveneens onderzocht.

Familiale armoede in de eerste 2 jaar van het leven werd geassocieerd met lymfatische leukemie voor de leeftijd van 15 jaar: odds ratio 1,72, 95% betrouwbaarheidsinterval 1,11-2,64. In dezelfde leeftijdsgroep vonden we een significante dosis respons, met een 21% verhoogd risico op lymfoïde leukemie met toenemende armoede. Het risico voor intracraniële en intraspinale embryonale tumoren in de gehele onderzoeksperiode was lager voor kinderen in de middelste gezinsinkomen categorie. Voor astrocytomen was er een meer dan 70% verhoogd risico in de middelste inkomenscategorie bij de analyse van de eerste twee levensjaren. De waargenomen toename verminderde wanneer alle jaren die elk kind heeft bijgedragen aan de studie werden opgenomen. Het risico op kanker in het centrale zenuwstelsel in het algemeen was 20% hoger in de middelste inkomenscategorie in vergelijking met de hoog inkomen categorie.

Conclusies: Geboren worden in een huishouden met een laag gezinsinkomen de eerste 2 jaar van het leven bleek een risicofactor voor de ontwikkeling van lymfoïde leukemie te zijn. Voor astrocytomen werd een verhoogd risico waargenomen bij kinderen geboren in de middelste inkomen categorie gedurende de eerste twee jaar van het leven.

RESIDENTIËLE BLOOTSTELLING AAN NATUURLIJKE ACHTERGROND STRALING EN HET RISICO OP KINDERLEUKEMIE IN FRANKRIJK, 1990-2009.
Demoury C, Marquant F, Ielsch G, Goujon S, Debayle C, Faure L, Coste A, Laurent O, Guillevic J, Laurier D, Hémon D, Clavel J.
Environ Health Perspect. 2017; 125 (4): 714-720.

Blootstelling aan hoge dosis ioniserende straling is een vastgestelde risicofactor voor acute leukemie bij kinderen (AL). Het risico op AL na blootstelling aan lagere doses door natuurlijke achtergrondstraling (NBR) is nog niet definitief bepaald.

AL gevallen die in 1990-2009 werden gediagnosticeerd (9.056 gevallen) werden geïdentificeerd en hun woonplaats bij diagnose werd verzameld door het Nationaal Register van Kinderkanker. De Geocap-studie, die de 2.763 gevallen in 2002-2007 en 30.000 populatiecontroles omvatte, werd gebruikt voor aanvullende analyses. NBR-exposities werden op fijne schaal gemeten (36.326 gemeenten) op basis van meetcampagnes en geologische gegevens. De power om een associatie tussen AL en de dosis op het rode beenmerg (RBM) conform de UNSCEAR (Verenigde Naties Wetenschappelijk Comité voor de effecten van atoomstraling) te detecteren was voor 92%, 45% en 99% voor blootstelling aan natuurlijke gammastraling, radon, en totale straling respectievelijk.

Het AL-risico, ongeacht subtype en leeftijdsgroep, was niet geassocieerd met de blootstelling van de woonplaats aan radon of gammastraling in termen van jaarlijkse blootstelling bij de bereikte leeftijd, cumulatieve blootstelling of RBM dosis. Er was geen confounding effect van op sociaal-demografische indicatoren gebaseerde indicatoren of omgevingsfactoren (wegverkeer, hoogspanningsleidingen, nabijheid van kerncentrales).

Conclusies: Deze bevindingen ondersteunen niet de hypothese dat de residentiële blootstelling aan NBR het risico op AL verhoogt, ondanks de grote omvang van de studie, de gedetailleerde blootstellingsschattingen en de brede waaier van blootstellingen over Frankrijk. De resultaten op het tijdstip van de diagnose sluiten echter geen lichte associatie met gamma straling uit op het moment van de geboorte, wat meer in overeenstemming zou zijn met de recente bevindingen in het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland.

POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN IN OMGEVINGSSTOF EN HET RISICO OP ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Deziel NC, Rull RP, Colt JS, Reynolds P, Whitehead TP, Gunier RB, Month SR, Taggart DR, Buffler P, Ward MH, Metayer C.
Environ Res. 2014; 133: 388-395.

Verschillende polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) zijn zeker of waarschijnlijk carcinogeen voor de mens. De auteurs onderzochten de relatie tussen het risico op acute lymfatische leukemie (ALL) bij kinderen en PAK concentraties in omgevingsstof. Ze voerden een populatie-gebaseerde case-control studie (251 ALL gevallen, 306 geboortecertificaat controles) in Noord- en Centraal-Californië uit voor de periode 2001 tot 2007. Omgevingsstof werd verzameld met behulp van een klein oppervlak hoog volume sampler (HVS3) (n = 185 gevallen , 212 controles) of door bemonstering van de huishoudelijke stofzuigers van de deelnemers (n = 66 gevallen, 94 controles). De auteurs evalueerden log-getransformeerde concentraties van 9 individuele PAK’s, de opgetelde PAK’s, en de opgetelde PAK’s gewogen op hun kankerverwekkende potentie (de toxische equivalentie). Ze berekenden odds ratio’s (OR’s) en een betrouwbaarheid van 95% interval (CI) met behulp van logistische regressie gecorrigeerd voor demografische kenmerken en de duur tussen diagnose / referentiedatum en het verzameld stof. Onder deelnemers met een HVS3 stof meting was de kans op ALL niet geassocieerd met een hogere concentratie van gelijk welke PAK. Onder de deelnemers met meting van het stofzuigerstof, werden positieve associaties waargenomen tussen het ALL risico en toenemende concentraties van benzo [a] pyreen (OR perln [ng / g] = 1,42, 95% CI = 0,95, 2,12), dibenzo [a, h] antraceen (OR = 1,98, 95% CI = 1,11, 3,55), benzo [k] fluorantheen (OR = 1,71, 95% CI = 0,91, 3,22), indeno [1,2,3-cd] pyreen (OR = 1,81, 95% CI = 1,04, 3,16), en de toxische equivalentie (OR = 2,35, 95% CI = 1,18, 4,69).

Conclusies: Het verhoogde risico op ALL bij deelnemers met stofzuiger stof suggereert dat PAK blootstelling het risico op ALL bij kinderen kan doen toenemen. De redenen voor de verschillende resultaten met HVS3 stofmonsters moeten nader onderzocht worden.

TABAKSROOK EN HET RISICO OP ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN: BEVINDINGEN UIT DE SETIL CASE-CONTROL STUDIE.
Farioli A, Legittimo P, Mattioli S, Miligi L, Benvenuti A, Ranucci A, Salvan A, Rondelli R, Conter V, Magnani C.
Cancer Causes Control. 2014; 25 (6): 683-692.

Tabaksrook kan acute lymfatische leukemie (ALL) bij kinderen veroorzaken via minstens drie trajecten: (1) prenataal roken van de ouders; (2) foetale blootstelling door roken van de moeder tijdens de zwangerschap; en (3) blootstelling aan passief roken tijdens de kindertijd. De auteurs hebben deze hypothesen getest in een grote populatie-gebaseerde case-control studie (Setil) die primair ontworpen was om de rol van elektromagnetische velden in de kindertijd in het onstaan van hematopoietische maligniteiten te evalueren. Van 1998 tot 2003 werden 602 gevallen van ALL uit 14 Italiaanse regio’s verzameld samen met 918 controles individueel gematcht door geboortedatum, geslacht en woonomgeving. Gevallen (n = 557) en de controles (n = 855) met volledige informatie werden geanalyseerd. De odds ratio’s (OR) en 95% betrouwbaarheidsintervallen (95% BI) werden berekend met logistische regressie modellen onder conditionering van matching variabelen en aangepast voor geboorte-orde, geboortegewicht, duur van de borstvoeding, ouderlijke leeftijd bij bevalling, onderwijsniveau, en beroepsmatige blootstelling aan benzeen.

De gegevens tonen geen associatie aan tussen roken door de vader in de conceptie periode of roken door de moeder tijdens de zwangerschap en ALL. Een associatie van ALL met blootstelling van de moeder aan passief roken tijdens de zwangerschap (gecorrigeerde OR voor moeders blootgesteld meer dan 4 uur / dag = 2,18, 95% CI 1,39-3,42) werd waargenomen, maar recall bias kan niet worden uitgesloten. Blootstelling van de kinderen aan passief roken was geassocieerd met ALL alleen in niet-gecorrigeerde analyse (ongecorrigeerde OR voor meest blootgestelde kinderen = 1,64, 95% CI 1,10-2,45).

Conclusies: Dit onderzoek ondersteunt de hypothese dat actief roken door de ouders geassocieerd is met ALL niet. Er was zeer zwak bewijs van een verhoogd risico op ALL voor kinderen die worden blootgesteld aan passief roken. Blootstelling van de moeder aan passief roken was geassocieerd met ALL, maar het is waarschijnlijk dat recall bias de schattingen opblaast.

DE ROL VAN BLOOTSTELLING VAN DE MOEDER AAN BESTRIJDINGSMIDDELEN, WERK VAN DE VADER IN HET LEGER OF BIJ DE POLITIE EN CYP2D6 * 4 POLYMORFISME IN DE ETIOLOGIE VAN ACUTE LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Ferri GM, Guastadisegno CM, Intranuovo G, Cavone D, Birtolo F, Cecinati V, Pappalardi B, Corsi P, Vimercati L, Santoro N.
J Pediatr Hematol Oncol. 2018 Feb 9.

Epidemiologische studies hebben gesuggereerd dat beroepen van de ouders, pesticidengebruik, omgevingsfactoren en genetisch polymorfisme betrokken zijn bij de etiologie van acute leukemie bij kinderen (ALK). In totaal werden 116 gevallen van ALK en 162 controles gerekruteerd en onderworpen aan bloedafname om de aanwezigheid van genetische polymorfismen te beoordelen. Ouderlijke beroepen, blootstelling aan pesticiden en andere potentiële determinanten werden onderzocht. Een verhoogd risico voor ALK was geassocieerd met prenataal maternaal gebruik van insecticiden / rodenticiden (odds ratio [OR] = 1,87; 95% betrouwbaarheidsinterval [CI], 1,04-3,33), met personen die <100 m van pesticide-behandelde velden leven (OR = 3,21; 95% CI, 1,37-7,53) en met een beroep van de vader als verkeersregelaar / politieagent (OR = 4,02; 95% CI, 1,63-9,87). Er werden associaties gevonden tussen ALK en genetisch polymorfisme van CYP2D6 * 4 voor homozygote allelen: OR = 6,39, 95% CI, 1,17-34,66.
Conclusies: Ondanks de kleine omvang van de steekproef, zou maternale prenatale blootstelling aan pesticiden, beroep van de vader als verkeersregelaar / politieagent en CYP2D6 * 4 polymorfisme een rol kunnen spelen in de etiologie van ALK.

MATERNALE BLOOTSTELLING AAN PESTICIDEN, EEN BEROEP VAN DE VADER IN HET LEGER OF POLITIE EN HET CYP2D6*4-POLYMORFISME IN DE ETIOLOGIE VAN ACUTE LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Ferri GM, Guastadisegno CM, Intranuovo G, Cavone D, Birtolo F, Cecinati V, Pappalardi B, Corsi P, Vimercati L, Santoro N.
J Pediatr Hematol Oncol. 2018 May; 40 (4): e207-e214.

Epidemiologische studies hebben gesuggereerd dat ouderlijke beroepen, pesticidengebruik, omgevingsfactoren en genetisch polymorfisme betrokken zijn bij de etiologie van acute leukemie bij kinderen (ALK). In totaal werden 116 gevallen van ALK en 162 controles gerekruteerd en onderworpen aan bloedafname om de aanwezigheid van genetische polymorfismen te beoordelen. Ouderlijke beroepen, blootstelling aan pesticiden en andere potentiële determinanten werden onderzocht. Verhoogd risico voor ALK was geassocieerd met prenataal maternaal gebruik van insecticiden/rodenticiden (odds ratio [OR] = 1,87; 95% betrouwbaarheidsinterval [CI], 1,04-3,33), met proefpersonen die < 100 m van pesticide-behandelde velden leven (OR = 3,21; 95% CI, 1,37-7,53) en met een beroep van de vader als verkeersregelaar/politieman (OR = 4,02; 95% CI, 1,63-9,87). Er werden associaties gevonden tussen ALK en genetisch polymorfisme van CYP2D6 * 4 voor homozygote allelen (mutant type/mutant type: OR = 6,39, 95% CI, 1,17-34,66).
Conclusies: Ondanks de kleine omvang van de steekproef, zou maternale prenatale blootstelling aan pesticiden, een beroep van de vader als verkeersregelaar/politieagent en CYP2D6 * 4 polymorfisme een rol kunnen spelen in de etiologie van CAL.

EEN REVIEW EN META-ANALYSE VAN DE LUCHTVERVUILING BUITENSHUIS EN HET RISICO OP LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Filippini T, Heck JE, Malagoli C, Giovane CD, Vinceti M.
J Environ Sci Gezondheid C Environ Carcinog Ecotoxicol Rev. 2015 Jan 2; 33 (1): 36-66.

Tot op heden blijft de etiologie van kinderleukemie grotendeels onbekend. Enkele risicofactoren (genetische gevoeligheid, infecties, ioniserende straling, etc.) zijn gekend, maar ze lijken slechts een klein aantal gevallen te verklaren. Aanzienlijk meer onzeker is de rol van andere milieu-risicofactoren zoals binnen- en buitenlucht vervuiling. Deze studie tracht de associatie tussen verkeersgerelateerde luchtverontreiniging en het risico op leukemie bij kinderen samen te vatten en te kwantificeren van, en onderzocht de resultaten volgens de methode van de beoordeling van de blootstelling, de studie kwaliteit, het leukemie subtype, de tijdsperiode, en het continent waar de studies plaatsvonden. Een literatuuronderzoek leverde 6 ecologische en 20 case-control studies op. Deze studies werden gescoord op basis van de Newcastle-Ottawa Scale. In de studies werd residentiële blootstelling aan verontreinigende stoffen uit gemotoriseerde verkeer bepaald door het berekenen van de verkeersdichtheid in de aangrenzende wegen of de aanwezigheid van benzinestations in de omgeving, of met behulp van gemeten of gemodelleerde buitenlucht niveaus van stikstofdioxide en benzeen. Omdat heterogeniteit tussen de studies werd waargenomen werden random-effects samenvattende odds ratio (OR) en een betrouwbaarheid van 95% interval (CI) bepaald. Waar mogelijk werden aanvullend gestratificeerde analyses uitgevoerd waarin acute lymfatische leukemie (ALL) en acute myeloïde leukemie (AML) werden vergeleken. Het beperken van de analyse tot hoge kwaliteit studies (Newcastle-Ottawa Scale ≥ 7) die met behulp van de verkeersdichtheid als de beoordeling van de blootstelling werkten toonde een toename van het risico op leukemie bij kinderen in de hoogste blootstellingscategorie (OR = 1,07, 95% CI 0,93-1,24). Er werd echter ook een bewijs van publicatie vooringenomenheid waargenomen. Resultaten voor de blootstelling aan NO2 en benzeen toonden een OR van 1,21 (95% BI 0,97-1,52) en 1,64 (95% BI 0,91-2,95), respectievelijk. Na stratificatie naar type leukemie waren de resultaten op basis van NO2 1,21 (95% BI 1,04-1,41) voor ALL en 1,06 (95% BI 0,51-2,21) voor AML; voor benzeen was dit  1,09 (95% BI 0,67-1,77) voor ALL en 2,28 (95% BI 1,09-4,75) voor AML. De resultaten waren over het algemeen hoger voor blootstellingen in de postnatale periode dan in de prenatale periode, en voor Europese studies in vergelijking met Noord-Amerikaanse studies.

Conclusies: Algemeen, ondersteunen deze resultaten een verband tussen omgevingsblootstelling aan vervuiling door het verkeer en het risico op leukemie bij kinderen, met name als gevolg van benzeen.

BORSTVOEDING EN VROEGE INFECTIE IN DE ETIOLOGIE VAN KINDERLEUKEMIE BIJ KINDEREN MET DOWN SYNDROOM.
Flores-Lujano J , et al.
Br J Cancer. 2009 Sep 1;101(5):860-864.

Kinderen in Mexico-City met Down syndroom en leukemie (57 gevallen) werden vergeleken met kinderen met Down syndroom zonder leukemie (218 controles) voor wat betreft vroegere borstvoeding en vroege infecties. Er was een matige maar niet significante associatie tussen borstvoeding 0.84 (95% BI 0.43-1.61) en vroege infecties 1.70 (95% BI 0.82-3.52) en acute leukemie. Hospitalisatie wegens infectie in het eerste levensjaar verhoogde het risico 3.57 (95% BI 1.59-8.05). Gelijkaardige resultaten werden bekomen voor ALL alleen.

Conclusie: Borstvoeding lijkt een beschermend effect te hebben en infecties die ziekenhuisopname vergen in het eerste levensjaar waren geassocieerd met een verhoogd risico bij Down syndroom kinderen onder de 6 jaar.

WIJZE VAN BEVALLING EN HET RISICO OP LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Francis SS, Selvin S, Metayer C, Wallace AD, Crouse V, Moore TB, Wiemels JL, Buffler PA.
Cancer Epidemiol Biomarkers Prev. 2014; 23 (5): 876-881.

Infectie en immuunrespons in de jeugdjaren zijn al lang verdacht in de etiologie van leukemie bij kinderen, in het bijzonder voor acute lymfatische leukemie (ALL). Normale primaire besmetting van het pasgeboren kind wordt wordt omzeild door keizersnede bevalling. Deze primaire besmetting wordt aanzien als een modulator zowel voor immuunrespons als infectie.

In deze studie onderzochten de auteurs de associatie tussen keizersnede bevalling en het risico op leukemie bij kinderen met behulp van gegevens uit de California kinderleukemie Studie (CCLS) case-control studie en additieve logistische regressie modellen. Zij merkten geen verband tussen keizersnede en acute myeloïde leukemie [OR, 0.96; 95% betrouwbaarheidsinterval (BI), 0,52-1,55]. Zij merkten een suggestie van associatie tussen ALL en keizersnede (OR 1,22, 95% CI, 0,97-1,54). Bij de analyse van gewone ALL (cALL), omschreven als ALL met expressie van CD10 en CD19 oppervlakte-antigenen en een diagnose gesteld tussen de 2 en 5,9 jaar, vonden ze een significant verband met keizersnede (OR 1.44, 95% CI, 1,0-2,06) . Alle gevallen die niet cALL zijn lieten een vergelijkbaar risico zien als gewone ALL (OR 1.15, 95% CI, 0,91-1,44). Vanwege eerdere bevindingen die effect modificatie suggereren, stratificeerden de auteurs de cALL gevallen volgens Hispanic status. Hoewel ze geen relatie observeerden voor keizersnede in niet-Hispanics (OR, 1,14, 95% CI, 0,72-1,79), vonden ze een sterke associatie tussen cALL en keizersnede bij Hispanics (OR 2,34, 95% CI, 1,23-4,46).

Conclusies: In de CCLStudie, lijkt bevalling te worden geassocieerd met de cALL en Hispanic lijken deze associatie te veroorzaken.

CYTOMEGALOVIRUS INFECTIE IN UTERO EN DE ONTWIKKELING VAN ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Francis SS, Wallace AD, Wendt GA, Li L, Liu F, Riley LW, Kogan S Walsh KM, de Smith AJ, Dahl GV, Ma X, Delwart E, Metayer C, Wiemels JL.
Blood. 2017; 129 (12): 1680-1684.

Het is algemeen vermoed, maar controversieel, dat infectie een oorzakelijke rol speelt een in de ontwikkeling van acute lymfatische leukemie (ALL), de meest voorkomende kanker bij kinderen en een ziekte met een gekende prenatale oorsprong. De auteurs onderzochten infecties bij de diagnose en beoordeelden vervolgens de timing van de infectie bij de geboorte van kinderen met ALL en van voor leeftijd, geslacht en etniciteit gepaarde controles om mogelijke causale initiërende infecties te identificeren. Uitgebreide ongerichte virome en bacteriële analyse van voorbehandelde beenmerg monsters (n = 127 ALL vergeleken met 38 acute myeloïde leukemie gevallen als vergelijkingsgroep) onthulde prevalente cytomegalovirus (CMV) infecties bij diagnose van ALL bij kinderen, waarbij zowel actieve virale transcriptie in leukemie cellen als intacte virions in serum werden aangetoond. Screening van bloedmonsters van pasgeborenen onthulde een significant hogere prevalentie van CMV-infectie in utero bij ALL gevallen (n = 268) dan bij gezonde controles (n = 270) (odds ratio [OR], 3,71, betrouwbaarheidsinterval [BI], 1,56-7,92, P = 0,0016). Het risico was meer uitgesproken bij Spaanse types (OR = 5,90, CI = 1,89-25,96) dan bij niet-Spaanse blanken (OR = 2,10 Cl = 0,69-7,13).

Conclusies: Dit is de eerste studie die suggereert dat congenitale CMV-infectie een risicofactor is voor ALL bij kinderen en vooral bij kinderen van het Spaanse type. Nader onderzoek van CMV als veroorzaker voor ALL is gerechtvaardigd.

KWANTITATIEVE BEOORDELINGEN VAN DE LUCHTVERVUILING BINNENSHUIS EN HET RISICO OP ACUTE LEUKEMIE BIJ KINDEREN IN SHANGAI.
Gao Y, Zhang Y, Kamijima M, Sakai K, Khalequzzaman M, Nakajima T, Shi R, Wang X, Chen D, Ji X, Han K, Tian Y.
Environ Pollut. 2014; 187: 81-89.

De auteurs onderzochten de associatie tussen binnenshuis luchtverontreinigende stoffen en het risico op acute leukemie (AL) bij kinderen. Een totaal van 105 nieuw gediagnosticeerde gevallen en 105 1 : 1 op gender, leeftijd, en ziekenhuis gematchte controles werden opgenomen. Metingen van de binnenlucht verontreinigende stoffen (met inbegrip van stikstofdioxide (NO2) en 17 soorten van vluchtige organische stoffen (VOS)) werden uitgevoerd met diffuse samplers voor 64 paren van patiënten en controles. Er werden hogere concentraties van NO2 en van bijna de helft van VOS waargenomen bij de gevallen dan bij de controles en deze waren geassocieerd met een verhoogde risico van AL bij kinderen. Het gebruik van synthetische materialen voor wanddecoratie en meubels in de slaapkamer was gerelateerd aan het risico op AL in de kindertijd. Renovatie van het huis in de afgelopen 5 jaar, het veranderen van meubels in de laatste 5 jaar, het sluiten van de deuren en ramen ’s nachts in de winter en / of zomer, roken door de vader en buitenshuis verontreinigende stoffen waren van invloed op de VOS-concentraties.

Besluiten: Deze resultaten ondersteunen de associatie tussen AL in de kindertijd en luchtvervuiling binnenshuis.

KINDERLEUKEMIE EN RESIDENTIËLE NABIJHEID VAN INDUSTRIËLE EN STEDELIJKE SITES.
García Pérez-J, López-Abente G, Gómez-Barroso D, Morales-Piga A, Romaguera EP, Tamayo I, Fernández-Navarro P, Ramis R.
Environ Res. 2015; 140: 542-553.

Enkele risicofactoren voor leukemie bij kinderen zijn goed aangetoond. Terwijl een klein deel van de gevallen van kinderleukemie gedeeltelijk toe te schrijven is aan een aantal ziekten of ioniserende straling, moet de rol van de industriële en stedelijke vervuiling nog worden onderzocht. Het doel van deze studie was om het mogelijke effect van residentiële nabijheid van zowel industriële als stedelijke gebieden op het optreden van leukemie te bepalen, rekening houdend met de industrietakken en de vrijgestelde toxische stoffen. De auteurs hebben een populatie-gebaseerde case-control studie van kinderleukemie in Spanje uitgevoerd met 638 gevallen verzameld uit het Spaanse kinderkanker register (periode 1990-2011) en 13.188 controles, individueel gematcht voor geboortejaar, geslacht, en de autonome regio van de woonplaats. De afstanden van de woningen van de respectieve gevallen tot 1.068 bedrijven en de 157 stedelijke gebieden met ≥10,000 inwoners in het studiegebied werden berekend. Met behulp van logistische regressie werden odds ratio’s (OR’s) en 95% betrouwbaarheidsintervallen (95% CI) voor de categorieën van de afstand tot de industriële en stedelijke bronnen van verontreiniging berekend met aanpassing voor de gematchte variabelen. Een extra risico op leukemie bij kinderen werd waargenomen voor kinderen die in de buurt (≤2.5 km) van industrieën (OR = 1,31; 95% BI = 1,03-1,67), in het bijzonder glas en minerale vezels (OR = 2,42; 95% BI = 1,49-3,92), oppervlaktebehandeling met organische oplosmiddelen (OR = 1,87; 95% BI = 1,24-2,83), galvaniseren (OR = 1,86; 95% BI = 1,07-3,21), de productie en verwerking van metalen (OR = 1,69; 95% CI = 1,22 -2,34) en oppervlaktebehandeling van metalen (OR = 1,62; 95% BI = 1,22-2,15), en voor stedelijke gebieden (OR = 1,36; 95% BI = 1,02-1,80).

Conclusies: Deze studie levert enig bewijs dat het leven in de nabijheid van industriële en stedelijke gebieden een risicofactor voor leukemie bij kinderen kan zijn.

Prenatale blootstelling aan verkeersgerelateerde luchtverontreiniging en risico van kanker bij kinderen.
Ghosh JK , Heck JE, Cockburn M , Su J , Jerrett M , Ritz B.
Am J Epidemiol. 2013, 178(8):1233-1239.

Blootstelling aan luchtverontreiniging tijdens de zwangerschap is gekoppeld aan een risico van kanker bij kinderen, maar het bewijs blijft onduidelijk. In deze studie gebruikten de auteurs landgebruik regressie modellering om de prenatale blootstelling aan uitstoot van verkeer te schatten en de associatie met het risico op kanker bij zeer jonge kinderen te evalueren. Deelnemers aan de Luchtverontreiniging en Kanker bij Kinderen Studie die 5 jaar of jonger waren en gediagnosticeerd waren met kanker tussen 1988 en 2008 hun gegevens werden gekoppeld aan de geboorteakten van Californië, en controles werden geselecteerd uit deze geboorteakten. Landgebruik gebaseerde ramingen van blootstelling aan stikstofmonoxide , stikstofdioxide en stikstofoxiden werden bepaald op basis van de locatie van de geboorteplaats en in de tijd aangepast met routinematige meetsstation gegevens om de blootstelling aan luchtvervuiling te evalueren tijdens specifieke perioden van de zwangerschap. Logistische regressie modellen werden gecorrigeerd voor leeftijd van de moeder, ras / etniciteit, opleidingsniveau, pariteit, soort verzekering en sociaal-economische status, evenals geslacht en geboortejaar van het kind. De kans op acute lymfatische leukemie steeg met 9 % , 23% en 8% voor elke 25 ppb stijging van de gemiddelde stikstofmonoxide , stikstofdioxide en stikstofoxiden concentraties respectievelijk, over de gehele zwangerschap. Blootstelling tijden de tweede en derde trimester van de zwangerschap verhoogt de kans op bilaterale retinoblastoom. Er werden geen associaties gevonden voor jaargemiddelde blootstellingen zonder tijdelijke componenten of voor een ander soort kanker.

Conclusies: Deze resultaten geven steun aan een verband tussen prenatale blootstelling aan uitstoot van verkeer en het risico van acute lymfatische leukemie en bilateraal retinoblastoom.

RISICO VAN KINDEREN MET ACUTE LYMFOBLASTISCHE LEUKEMIE NA BEROEPSMATIGE BLOOTSTELLING VAN DE OUDERS AAN PESTICIDEN.
Glass DC, Reid A, Bailey HD, Milne E, Fritschi L.
Occup Environ Med. 2012; 69 :846-9.

Een populatie-gebaseerde case-control studie van ALL bij kinderen werd uitgevoerd in Australië. Informatie over de beroepsmatige blootstelling aan pesticiden van moeders en vaders werd verzameld met behulp van job-specifieke modules. Informatie over de soorten en de omvang van de blootstelling aan pesticiden werd verzameld voor moeders en vaders voor en rond de conceptie, en ook voor moeders tijdens de zwangerschap voor het geval of de controle en tot 1 jaar na de geboorte.

Vaderlijke beroepsmatige blootstelling aan pesticiden voor of rond de conceptie was niet gerelateerd aan een verhoogd risico op ALL bij kinderen. Er was een lage prevalentie van beroepsmatige blootstelling aan pesticiden bij vrouwen die verminderde na de geboorte.

Conclusies: Vaderlijke beroepsmatige blootstelling aan pesticiden werd niet in verband gebracht met een verhoogd risico op acute lymfatische leukemie in het nageslacht. De studie was te klein met betrekking tot de blootstelling van de moeder aan pesticiden.

EEN OORZAKELIJK MECHANISME VOOR ACUTE LYMFOBLASTISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Greaves M.
Nat Rev Cancer. 2018 May 21.

In dit overzicht presenteert de auteur bewijsmateriaal ter ondersteuning van een multifactoriële oorzaak van acute lymfoblastische leukemie bij kinderen (ALL), een belangrijk subtype van kinderkanker. ALL evolueert in twee discrete stappen. Eerst genereert in utero initiatie door fusie-genvorming of hyperdiploïdie een verborgen pre-leukemische kloon. Later stimuleert de postnatale verwerving van secundaire genetische veranderingen in een klein deel van deze gevallen de omzetting in een open leukemie. Epidemiologische en modelleringstudies onderschrijven een dubbele rol voor veelvoorkomende infecties. Microbiële blootstellingen eerder in het leven zijn beschermend, maar bij hun afwezigheid activeren latere infecties de kritieke secundaire mutaties. Risico wordt verder gewijzigd door erfelijke genetica, toeval en waarschijnlijk dieet.
Conclusies: ALL bij kinderen kan gezien worden als een paradoxaal gevolg van de vooruitgang in moderne samenlevingen, waar gedragsveranderingen vroege microbiële blootstelling hebben belemmerd. Dit veroorzaakt een evolutionaire mismatch tussen historische aanpassingen van het immuunsysteem en hedendaagse levensstijlen. ALL bij kinderen kan een te voorkomen kanker zijn.

EEN TAAK GEBASEERDE BEOORDELING VAN DE BEROEPSMATIGE BLOOTSTELLING VAN OUDERS AAN PESTICIDEN EN ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Gunier RB, Kang A, Hammond SK, Reinier K, Lea CS, Chang JS, doet M, Scelo G, J Kirsch, Crouse V, Cooper R, P Quinlan, Metayer C.
Environ Res. 2017; 156: 57-62.

De auteurs beoordeelden de ouderlijke beroepsmatige blootstelling aan pesticiden van het jaar vóór de zwangerschap tot het derde levensjaar van het kind van 669 kinderen met de diagnose ALL en 1021 controles. Expert evaluatie met behulp van taakgerichte job modules (JM) werd uitgevoerd om de blootstelling aan pesticiden te schatten van landbouwers, tuinders, agrarische verpakkers en pesticidespuiters. Deze methode werd vergeleken met (1) een gedeeltelijke JM met taak-titels en een korte beschrijving, maar zonder het invullen van de taken-gebaseerde vragenlijst, en (2) de job exposure matrix (JEM) gekoppeld aan de functiebenamingen aan de Internationale Standaard Classificatie van Beroepscodes. Onvoorwaardelijke logistische regressie werd gebruikt om odds ratio’s (OR) en 95% betrouwbaarheidsintervallen (95% CI) te berekenen voor het ALL kankerrisico en blootstelling aan pesticiden met correctie voor geslacht van het kind, leeftijd, ras / etniciteit en inkomen van het huishouden.

Vergeleken met een complete JMS had een gedeeltelijke JMS en een JEM 3,1% en 9,4% respectievelijk de pesticideblootstelling van de ouders fout ingeschat. Misclassificatie was vergelijkbaar in patiënten en controles. Met behulp van een volledige JMS werd een verhoogd risico op ALL waargenomen voor vaderlijke beroepsmatige blootstelling aan pesticiden (OR = 1,7; 95% CI = 1,2, 2,5), met een hoger risico gerapporteerd voor nootgewassen (OR = 4.5 te behandelen; 95% CI = 0,9, 23,0) en voor kinderen met de diagnose vóór de vijf jaar (OR = 2,3; 95% CI: 1,3, 4,1). Blootstellingsmisclassificatie door de JEM verzwakt deze associaties met ongeveer 57%. Beroepsmatige blootstelling van de moeder aan bestrijdingsmiddelen voor en na de geboorte was niet geassocieerd met ALL.

Conclusies: Het risico op ALL was verhoogd bij jonge kinderen met vaderlijke beroepsmatige blootstelling aan pesticiden tijdens de perinatale periode, als men gebruik maakt van meer gedetailleerde beroepsinformatie voor de blootstellingsbepaling.

EEN COHORT STUDIE OVER DE INCIDENTIE VAN KINDERKANKERS NA POSTNATALE BLOOTSTELLING AAN DIAGNOSTISCHE RX-STRALING.
Hammer GP , Seidenbusch MC , Schneider K , Regulla DF , Zeeb H , Spix C , Blettner M .
Radiat Res. 2009;171(4):504-512.

Ioniserende straling is een gekende oorzaak van kanker. Nochtans is er weinig geweten over de gezondheidseffecten van dosissen van diagnostische RX bij kinderen. Het risico op kinderkanker werd bestudeerd in een cohort van 92.957 kinderen die een diagnostische RX gehad hebben in een groot Duits hospitaal in de periode 1976-2003. De stralingsdosissen werden gereconstrueerd op basis van verschillende parameters. Nieuwe gediagnosticeerde kankers in de periode 1980 tot 2006 werden verzameld via het Duits Kinderkankerregister. De gemiddelde stralingsdosis was 7 microsievert. 87 gevallen werden gevonden in de cohort: 33 leukemie, 13 lymfomen, 10 tumoren van het centraal zenuwstelsel, en 31 andere tumoren. De gestandaardiseerde incidentie ratio (SIR) voor alle kankers was 0.99 (95% BI: 0.79-1.22). Er werd geen trend vastgesteld in de incidentie van alle kankers, leukemie en vaste tumoren met stijgende stralingsdosis. Het risico verschilde niet tussen jongens en meisjes. Globaal gezien werd er geen verband tussen kankerrisico en diagnostische RX-straling vastgesteld.

RISICO OP LEUKEMIE IN RELATIE TOT DE BLOOTSTELLING AAN TOXISCHE STOFFEN IN DE LUCHT TIJDENS ZWANGERSCHAP EN DE VROEGE KINDERTIJD.
Heck JE, Park AS, Qiu J, Cockburn M, Ritz B.
Int J Hyg Environ Health. 2014; 217 (6): 662-668.

Er zijn weinig gekende oorzaken van leukemie wat de meest voorkomende vorm van kanker bij kinderen is. Studies bij volwassenen suggereren dat een rol is weggelegd voor specifieke milieu-polluenten, maar er is weinig bekend over het effect van blootstelling aan giftige stoffen in de lucht tijdens de zwangerschap. In deze case-control studie, werden 69 gevallen van acute lymfatische leukemie (ALL) en 46 gevallen van acute myeloïde leukemie (AML) bij kinderen <6 jaar opgenomen in de California Cancer Registry, en 19.209 controles uit Californië geboorteakten binnen 2 km (1.3 mijl) voor ALL en 6 km (3,8 mijl) voor AML van een luchtmetingsstation verzameld tussen 1990 en 2007. Informatie over de blootstelling aan toxische stoffen in de lucht werd verkregen uit de data van de omgevingsluchtmonitoring. Een logistische regressie werd gebruikt om het risico op leukemie te berekenen per interkwartiel toename in de concentratie van de toxische stoffen in de lucht. Het risico op ALL was verhoogd voor blootstelling aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (OR = 1,16, 95% CI 1,04, 1,29), arseen (OR = 1,33, 95% CI 1,02, 1,73), benzeen (OR = 1,50, 95 % CI 1,08, 2,09), en drie andere giftige stoffen die verband houden met verbranding van de brandstof bij blootstelling in het derde trimester van de zwangerschap. Het risico op AML was verhoogd voor blootstelling aan chloroform (OR = 1,30, 95% CI 1,00, 1,69), benzeen (1,75, 95% CI 1,04, 2,93), en de twee andere verkeersgerelateerde stoffen bij blootstelling in het derde trimester van de zwangerschap. Gedurende het eerste jaar van het kind gaf blootstelling aan butadieen, ortho-xyleen en tolueen een verhoogd risico op AML en blootstelling aan selenium een verhoogd risico op ALL.

Conclusies: Benzeen is een gekende oorzaak van leukemie bij volwassenen. Deze studie ondersteunt dat de blootstelling aan deze en andere chemische stoffen tijdens de zwangerschap het begin van het leven ook het risico op leukemie bij kinderen kan verhogen.

Kanker bij kinderen en blootstelling aan verkeersgerelateerde luchtverontreiniging tijdens de zwangerschap en het vroege leven.
Heck JE, Wu J , Lombardi C , Qiu J , Meyers TJ , Wilhelm M , Cockburn M , Ritz B.
Environ Health Perspect. 2013, 121(11-12):1385-1391.

De literatuur over verkeersgerelateerde luchtvervuiling en kanker bij kinderen is niet overtuigend en er is weinig bekend over zeldzamere soorten kanker. De auteurs zochten naar verbanden tussen kanker bij kinderen en blootstelling aan verkeersgerelateerde vervuiling. De studie omvatte kinderen < 6 jaar die uit het Californisch Kanker Register (geboren 1998-2007) , die kunnen gekoppeld worden aan Californische geboorteakten (n = 3590). Controles werden willekeurig geselecteerd uit de Californische geboorteakten (n = 80.224). CAlifornia LINE Bron Dispersion Modeling, versie 4 (CALINE4) werd gebruikt om schattingen van lokale verkeersblootstellingen te genereren voor elk trimester van de zwangerschap en in het eerste jaar van het leven op de in de geboorteakte vermelde adres. De bevindingen werden gecontroleerd door aanvullend onderzoek van associaties met deeltjes (≤ 2,5 micrometer in aërodynamische diameter ; PM2.5) gemeten door meetstation die de luchtverontreiniging van de leefomgeving volgen, en met een eenvoudige maat van verkeersdichtheid. Met onvoorwaardelijke logistische regressie was een per interkwartielafstand toename in blootstelling aan verkeersgerelateerde vervuiling tijdens het eerste trimester (0,0538 ppm koolmonoxide , geschat met behulp CALINE4) geassocieerd met acute lymfatische leukemie [ ALL ; eerste trimester odds ratio (OR) = 1,05 ; 95% CI: 1,01 , 1,10 ] ; kiemceltumoren (OR = 1,16 , 95% CI: 1,04 , 1,29) , specifieke teratomen (OR = 1,26 , 95% CI: 1,12 , 1,41) en retinoblastoom (OR = 1,11 ; 95 % CI: 1,01 , 1,21), met name bilateraal retinoblastoom (OR = 1,16 , 95% CI: 1.02 , 1.33). Retinoblastoom werd ook geassocieerd met gemiddelde PM2.5 concentraties tijdens de zwangerschap, en ALL en teratomaen werden geassocieerd met de verkeersdichtheid in de buurt van de verblijfplaats van het kind bij de geboorte.

Conclusies: Zwakke associaties tussen vroege blootstelling aan vervuiling door het verkeer en een aantal kinderkankers werden gevonden. Omdat dit de eerste studie is die rapporteert over het verband tussen verkeersverontreiniging en retinoblastoma of kiemceltumoren (beide kankers zijn zeldzaam) vereisen deze bevindingen replicatie in andere studies.

RESIDENTIËLE NABIJHEID TOT DRUKKE VERKEERSWEGEN, BENZEEN BLOOTSTELLING EN KINDERLEUKEMIE – DE GEOCAP STUDIE, 2002-2007.
Houot J, Marquant F, Goujon S, Faure L, Honoré C, Roth MH, Hémon D, Clavel J.
Am J Epidemiol. 2015; 182 (8): 685-693.

Leukemie bij kinderen kan worden geassocieerd met verkeersgerelateerde omgevingsblootstelling aan benzeen, maar bijkomende gegevens nodig zijn. De Géolocalisation des Cancers Pédiatriques (GEOCAP) Study, een Franse landelijke case-control studie werd ontworpen om selectiebias wegens en differentiële participatie en misclassificatie te voorkomen. De studie vergeleek de 2760 kinderleukemie gevallen gediagnosticeerd in Frankrijk tussen 2002 en 2007 (met inbegrip van 2275 gevallen van acute lymfatische leukemie (ALL) en 418 gevallen van acute myeloblastische leukemie (AML)) met 30.000 gelijktijdige controles uit de kinderbevolking. De adressen van de woonst werden nauwkeurig gegeocodeerd en 3 indicatoren van residentiële nabijheid van het verkeer werden bekeken. Schattingen van benzeen concentraties waren ook beschikbaar voor de regio Île-de-France (waaronder Parijs). Een 300-meter stijging in de grote wegen lengte binnen 150 m van het gegeocodeerde adres was significant geassocieerd met AML (odds ratio = 1,2, 95% betrouwbaarheidsinterval: 1,0, 1,4), maar niet met ALL (odds ratio = 1,0, 95% betrouwbaarheidsinterval : 0.9, 1.1), en de associatie werd versterkt in de regio Île-de-France, wanneer deze indicator werd gecombineerd met benzeen schattingen. Deze resultaten, die vrij waren van elke participatie bias en gebaseerd zijn op objectief bepaalde indices van de blootstelling, toonden een verhoogde incidentie van AML geassocieerd met verkeersdrukke wegen dichtheid in de buurt van het huis van een kind.

Conclusies: De resultaten ondersteunen een rol voor verkeersgerelateerde benzeen blootstelling in de etiologie van de AML bij het kind.

EEN SYSTEMATISCHE REVIEW EN META-ANALYSE VAN HET VERBAND TUSSEN INFECTIES BIJ KINDEREN EN HET RISICO OP ACUTE LYMFOBLASTISCHE LEUKEMIE IN DE KINDERTIJD.
Hwee J, Tait C, Sung L, Kwong JC, Sutradhar R, Pole JD.
Br J Cancer. 2017 Oct 24.

Het doel van deze studie was om te bepalen of infecties bij kinderen geassocieerd waren met de ontwikkeling van acute lymfoblastische leukemie (ALL) later. De auteurs verzamelden studies die elke infectie in de kindertijd voorafgaand aan de diagnose ALL bij kinderen van 0-19 jaar beoordeelden in vergelijking met kinderen zonder kanker. De primaire analyse synthetiseerde ‘elke infectie’ tegen de kans op ALL, en secundaire analyses beoordeelden de frequentie, ernst, timing van infecties en specifieke infectieuze agentia tegen de kans op ALL. Subgroepanalyses per gegevensbron werden onderzocht.

In een primaire analyse van 12 496 kinderen met ALL en 2 356 288 kinderen zonder ALL van 38 studies, vonden de auteurs dat ‘elke infectie’ niet geassocieerd was met ALL (odds ratio (OR) = 1,10, 95% CI: 0,95-1,28). Van de onderzoeken met laboratorium-bevestigde infecties verhoogde de aanwezigheid van infecties de kans op ALL met een factor 2,4 (OR = 2,42, 95% CI: 1,54-3,82). Frequentie, ernst en timing van infectie waren niet geassocieerd met ALL.

Conclusies: De hypothese die door Greaves en anderen wordt aangevoerd over een infectieuze etiologie wordt niet bevestigd noch weerlegd en het algehele bewijs blijft ontoereikend voor een goed oordeel. Het kwalitatieve verschil in de effecten van de subgroepen vereist nader onderzoek, en toekomstig onderzoek zal de uitdagingen bij het meten van infectieuze blootstellingen moeten aanpakken.

MATERNAAL GEBRUIK VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN EN HET RISICO OP KINDERLEUKEMIE IN COSTA RICA.
Hyland C, Gunier RB, Metayer C, Bates MN, Wesseling C, Mora AM.
Int J Cancer. 2018 Apr 15.

Er zijn aanwijzingen dat blootstelling aan bestrijdingsmiddelen in het vroege leven mogelijk geassocieerd is met leukemie bij kinderen, maar de gegevens uit Latijns-Amerikaanse landen zijn beperkt. De auteurs onderzochten of zelfgerapporteerd residentieel pesticidengebruik door moeders en nabijgelegen pesticidetoepassingen voor en na de geboorte van het kind werden geassocieerd met acute lymfoblastische leukemie (ALL) in de Costa Ricaanse Childhood Leukemia Study (CRCLS), een populatie-gebaseerde case-control studie (2001-2003). Gevallen (n = 251 ALL) werden gediagnosticeerd tussen 1995 en 2000 (leeftijd <15 jaar bij diagnose) en werden geïdentificeerd via het Costa Rican Cancer Registry en het National Children’s Hospital. Populatiecontroles (n = 577) werden getrokken uit het National Birth Registry. Onvoorwaardelijke logistische regressiemodellen gecorrigeerd voor geslacht van het kind, geboortejaar en sociaaleconomische status werden toegepast om de associatie tussen blootstelling en uitkomst te schatten en ook gestratificeerd voor het geslacht van het kind. De auteurs stelden vast dat zelfgerapporteerd maternaal insecticide gebruik thuis in het jaar voor de zwangerschap, tijdens de zwangerschap, en tijdens borstvoeding geassocieerd was met een verhoogde kans op ALL bij jongens [aangepaste odds ratio (aOR) = 1,63 (95% betrouwbaarheidsinterval [95 % CI]: 1.05-2.53), 1.75 (1.13-2.73) en 1.75 (1.12-2.73), respectievelijk. Ze vonden ook bewijs van een blootstelling-respons relatie tussen meer frequent maternale insecticide gebruik thuis en een verhoogde kans op ALL bij jongens en meisjes gecombineerd. Het rapporten door de moeder van pesticidetoepassingen op boerderijen of in bedrijven in de buurt van het huis tijdens de zwangerschap en op elk willekeurig tijdstip was ook geassocieerd met ALL.
Conclusies: Deze studie in Costa Rica benadrukt de noodzaak van opleiding om blootstelling aan pesticiden binnen en rond het huis te minimaliseren, vooral tijdens zwangerschap en borstvoeding om het risico op ALL te beperken.

RESIDENTIËLE NABIJHEID VAN BENZINESTATIONS EN HET RISICO OP LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Infante PF.
Am J Epidemiol. 2017; 185 (1): 1-4.

Significante verhogingen van het risico op leukemie bij kinderen zijn in verband gebracht met de blootstelling aan milieufactoren zoals benzine, aromatische koolwaterstoffen uit vervuiling van raffinaderijen, petroleum stortplaatsen, mobiele bronnen (uitlaatgassen), lakken, verfproducten en verdunners, en secundaire sigarettenrook in het huis. Deze hogere risico’s zijn ook geassocieerd met blootstelling van de ouders aan benzeen, benzine, voertuiggerelateerde beroepen, schilderen en rubber oplosmiddelen.

Conclusies: Deze risico’s en beroepen hebben 1 gemeenschappelijke blootstelling aan chemische stoffen namelijk benzeen, een erkende oorzaak van acute leukemie bij volwassenen. De vraag stelt zich of kinderen een subpopulatie vormen waarvoor een hoger risico op leukemie in verband staat met een zeer laag niveau van blootstelling aan benzeen in de omgeving .

EPIDEMIOLOGISCH BEWIJS VAN DE KINDERLEUKEMIE ROND KERNCENTRALES.
Janiak MK.
Dose Response. 2014; 12 (3): 349-364.

Een paar meldingen van een verhoogd aantal gevallen van leukemie (clusters) bij kinderen die in de buurt van kerncentrales (NPP) en andere nucleaire installaties wonen hebben een verhit debat over de mogelijke oorzaken van de ziekte veroorzaakt. In deze review worden de belangrijkste gevallen van clusters van leukemie bij kinderen rond kerncentrales beschreven en geanalyseerd met speciale nadruk op de relatie tussen de milieublootstelling aan ioniserende straling en het risico op leukemie. Aangezien een levenslang verblijf in de nabijheid van een kerncentrale geen specifieke gezondheidsrisico’s voor mensen veroorzaakt en de uitgezonden ioniserende straling te klein is om een risico op kanker te veroorzaken, worden een aantal hypothesen voorgesteld om de clusters van kinderen met leukemie te verklaren.

Conclusies: De meest waarschijnlijke verklaring voor de clusters is ‘bevolkingsmenging’, dat wil zeggen, de instroom van externe werkers in rurale gebieden waar nucleaire installaties worden gebouwd en waar de lokale bevolking niet immuun is voor ziekteverwekkers die meegebracht worden door de nieuwe bewoners.

BENZEEN EN ACUTE LEUKEMIA BIJ KINDEREN IN OKLAHOMA.
Janitz AE, Campbell JE, Magzamen S, Pate A, Stoner JA, Peck JD.
Environ Res. 2017; 158: 167-173.

Het doel van deze studie was om de associatie tussen benzeen, een bekend carcinogeen, en acute leukemie van kinderen te evalueren. De auteurs hebben een case-control studie uitgevoerd met gevallen van acute leukemie van de periode tussen 1997 en 2012 (n = 307) van het Oklahoma Central Cancer Registry en controles, gematcht op de week van geboorte volgens de geboortecertificaten (n = 1013). Voorwaardelijke logistieke regressie werd gebruikt om de associatie te evalueren tussen acute leukemie bij kinderen en benzeen, gemeten met de 2005 NATA (National Scale Air Toxics Assessment) op de geboorteplaats.

Er werden geen verschillen geconstateerd in de blootstelling aan benzeen in het algemeen tussen gevallen en controles. Bij stratificatie volgens het geboortejaar hadden gevallen van 2005 tot 2010 echter een driemaal ongecorrigeerde kans op verhoogde blootstelling in vergelijking met controles geboren in dezelfde periode (4e kwartiel OR: 3,53, 95% CI: 1,35, 9,27) . Bovendien waren de risico’s voor kinderen met acute myeloïde leukemie (AML) sterker dan die met acute lymfoïde leukemie, hoewel niet statistisch significant.

Conclusies: Alhoewel een samenhang tussen benzeen en leukemie in het algemeen niet werd waargenomen, blijkt uit de resultaten dat acute leukemie bij meer recente geboorten verband houdt met verhoogde benzeenblootstelling, en bij kinderen met AML kan de blootstelling van benzeen bij de geboorte zijn verhoogd. Met behulp van de NATA-schattingen kan een specifiek verontreinigende stof van een periode worden beoordeeld, wat een voordeel oplevert boven de monitor- of puntbrongegevens is. Deze studie kan echter niet uitsluiten dat benzeen een indicator is voor andere verkeersgerelateerde blootstellingen en tijdelijke misclassificatie kan het gebrek aan associatie bij vroegere geboorten verklaren.

VERKEERSGERELATEERDE LUCHTVERONTREINIGING EN ACUTE LEUKEMIE BIJ KINDEREN IN OKLAHOMA.
Janitz AE, Campbell JE, Magzamen S, Pate A, Stoner JA, Peck JD.
Environ Res. 2016; 148: 102-111.

Luchtverontreiniging is geclassificeerd als een groep 1 carcinogeen maar in studies is nog niet gebleken of verkeersgerelateerde luchtvervuiling in verband kan gebracht worden met leukemie. Het doel van dit onderzoek was om te bepalen of kinderen met acute leukemie een hogere kans op blootstelling aan verkeersgerelateerde luchtvervuiling bij de geboorte hebben in vergelijking met controles.

De auteurs voerden een case-control studie uit waarbij ze met behulp van de Oklahoma Central Cancer Registry gevallen van acute leukemie identificeren bij kinderen met de diagnose vóór het twintigste levensjaar in de periode tussen 1997 en 2012 (n = 307). Controles werden geselecteerd uit geboorteakten en gekoppeld aan gevallen op week van geboorte (n = 1013). Met behulp van een nieuw satelliet-gebaseerde landgebruik regressiemodel van stikstofdioxide (NO2) en het schatten van de verkeersdichtheid gebaseerd op de 2010 US Census, werd het verband tussen verkeersgerelateerde luchtverontreiniging en kinderleukemie geëvalueerd met behulp van voorwaardelijke logistische regressie.

De kans van blootstelling aan de vierde kwartiel NO2 (11.19-19.89ppb) waren vergelijkbaar tussen gevallen en controles na correctie voor het onderwijsniveau van de moeder (OR: 1,08, 95% CI: 0,75, 1,55). Deze schattingen waren sterker bij kinderen met acute myeloïde leukemie (AML) dan acute lymfatische leukemie, met een positief verband bij de stedelijke kinderen met AML (4e kwartiel odds ratio: 5,25, 95% betrouwbaarheidsinterval: 1,09, 25,26). Hoewel er geen significant verband werd waargenomen met wegendichtheid was er bij mannelijke gevallen een verhoogde kans op blootstelling aan wegen op 500m van de geboorteplaats in vergelijking met controles (OR: 1,39, 95% CI: 0,93, 2,10), die enigszins verzwakte op 750m.

Conclusies: Hoewel er geen verband is waargenomen met NO2 of wegendichtheid was dit de eerste studie die een verhoogde kans op blootstelling aan NO2 vaststelt bij kinderen met AML in vergelijking met controles. Dit suggereert dat verdere verkenning van verkeersgerelateerde luchtverontreiniging en AML gerechtvaardigd is.

Information in Pubmed

RESIDENTIËLE MOBILITEIT EN HET RISICO VAN LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Järvelä L, Raitanen J, Erme S, Lohi O, Auvinen A.
Cancer Causes Control. 2016; 27 (3): 433-443.

Een infectieuze oorsprong van leukemie is gepostuleerd, waarbij leukemie ontstaat als een zeldzame reactie op een infectie. Bevolkingsmenging kan contacten tussen geïnfecteerde en gevoelige personen doen toenemen en het risico op leukemie verhogen. Het doel van deze studie was de associatie tussen mobiliteit als indicator voor bevolkingsmenging op individueel niveau en het risico van leukemie bij kinderen (<15 jaar) te onderzoeken.

De auteurs voerden een bevolkingsgebaseerde case-control studie uit met behulp van gegevens uit het Finse bevolkingsregister. Gevallen (n = 1093) waren allemaal kinderen met de diagnose leukemie (M9800-M9948 in de ICD-O-3) op <15 jaar in Finland in de periode 1990-2011. Drie controles per geval (n = 3279), vrij van kanker en levend in het einde van indexjaar (diagnose van het geval) werden willekeurig gekozen. Controles werden gematcht voor geslacht en leeftijd. Een uitgebreide geschiedenis van residentiële mobiliteit werd geconstrueerd uit het bevolkingsregister, waaronder de totale migratie, verhuizen naar een grotere gemeente (meer inwoners) en verhuizen naar een gemeente met een lage, gemiddelde of hoge migratie-intensiteit. De associatie tussen de mobiliteit en het risico op kinderleukemie werd geëvalueerd middels conditionele logistische regressie.

Er werd geen consistent verhoogd of verlaagd risico op leukemie bij kinderen vastgesteld voor verschillende migratiepatronen. Over het algemeen vertoonde de residentiële mobiliteit odds ratio’s niet significant onder de eenheid, en werd er geen verhoogd risico gevonden.

Conclusies: Deze resultaten wijzen er niet op dat hogere woonmobiliteit of verhuizen naar gemeenten met meer inwoners in verband staat met het risico van leukemie bij kinderen.

DE LEEFTIJD VAN DE OUDERS EN HET RISICO OP KANKER BIJ DE KINDEREN: EEN POOLED ANALYSIS.
Johnson KJ , Carozza SE , Chow EJ , Fox EE , Horel S , McLaughlin CC , Mueller BA, Puumala SE , Reynolds P , Von Behren J , Spector LG .
Epidemiology. 2009;20(4):475-483.

De auteurs bestudeerden de relatie tussen de leeftijd van de ouders bij de geboorte van het kind en het optreden van kanker bij hun kinderen door gebruik te maken van gepoolde populatiegebaseerde gegevens. De pooling was het resultaat van het samenbrengen van kanker en geboorteregisters in New York, Washington, Minnesota, Texas, en Californië. Er waren 17.672 kankergevallen met de leeftijd van 0-14 jaar in de periode 1980-2004 en 57.966 controles uit de periode 1970-2004. Personen met het Syndroom van Down werden uitgesloten. De odds ratio’s (OR) en betrouwbaarheidsintervallen (BI) werden berekend met logistische regressie na correctie voor geslacht, geboortegewicht, rangorde van kind, meerlingen, etniciteit van de moeder, geboortejaar en staat. Positieve lineaire trends per 5-jaar toename in leeftijd van de moeder werden vastgesteld voor alle kinderleukemies OR: 1.08; (95% BI: 1.06-1.110), en voor de 10 meest voorkomende kankertypes. Voor leukemie was de OR: 1.08 (95% BI: 1.05-1.11). De leeftijd van de vader was niet onafhankelijk geassocieerd met kinderkanker.

Conclusies: Deze resultaten wijzen erop dat oudere leeftijd van de moeder bij bevalling het risico op kinderkanker verhoogd.

KINDERLEUKEMIE IN DE OMGEVING VAN NUCLEAIRE CENTRALES IN DUITSLAND.
Kaatsch P , Spix C , Jung I , Blettner M .
Dtsch Arztebl Int. 2008;105(42):725-732.

Het Duitse Kinderkanker Register heeft een gevallen-controles studie gemaakt over het verband tussen kanker bij kinderen jonger dan 5 jaar en de afstand van de woning van het kind ten overstaan van een kerncentrale. Odds ratio’s voor afstandscategorieën en gestandaardiseerde incidentie ratio’s werden berekend voor 593 leukemiegevallen en 1766 controles. In de 5 km zone rond de centrale was de OR 2,15 (statistisch significant) in vergelijking met de rest van de regio. De leukemie incidentie in de regio was dezelfde als deze van gans Duitsland.

CASE-CONTROL STUDIE VAN HET VERBAND TUSSEN KINDERLEUKEMIE EN HET BEROEP VAN DE VADER IN GROOT-BRITTANIË 1962-2006.
Keegan TJ, Bunch KJ, Vincent TJ, Koning JC, O’Neill KA, Kendall GM, MacCarthy A, Fear NT, Murphy MF.
Br J Cancer. 2012; 107:1652-1659.

Deze studie onderzoekt mogelijke associaties tussen vaderlijke beroepsmatige blootstelling en leukemie bij kinderen in Groot-Brittannië.

Het Nationaal Register van Kinderkankers, leverde alle gevallen en de diagnose van leukemie bij kinderen geboren in Groot-Brittannië tussen 1962 en 2006. Controles werden gematcht op geslacht, periode van geboorte en geboorteregistratie subdistrict. Beroepen van vaders werden bepaald via 1 of meer van 33 blootstellingsgroepen. Sociale klasse werd afgeleid van het beroep van de vader ten tijde van de geboorte van het kind.

Een totaal van 16 764 gevallen van leukemie bij kinderen werd verzameld. Eén blootstellingsgroep, sociale contacten van de vader, werd in verband gebracht met de leukemie bij kinderen (odds ratio 1,14, 1,05 tot 1,23); deze associatie bleef significant na correctie voor sociale klasse. De subtypen lymfoïde leukemie (LL) en acute myeloïde leukemie toonden een verhoogd risico met vaderlijke blootstelling aan sociale contacten voor correctie voor de sociale klasse. Het risico op andere vormen van leukemie werd significant verhoogd door blootstelling aan elektromagnetische velden, blijvend na correctie voor sociale klasse. Voor totale leukemie was het risico’s ten gevolge van blootstelling aan lood en uitlaatgassen aanzienlijk kleiner dan 1. Sociale klasse op basis van beroep werd in verband gebracht met het risico van LL, met een verhoogd risico in de hogere sociale klassen.

Conclusie: Deze resultaten toonden enige steun voor een positief verband tussen leukemie bij kinderen en een vaderlijke beroep met sociale contacten. Bovendien neemt het LL risico toe met de sociale klasse van de vader op basis van zijn beroep.

DE ALCOHOLCONSUMPTIE VAN DE OUDERS EN HET RISICO OP LEUKEMIE BIJ DE NAKOMELINGEN: EEN SYSTEMATISCHE REVIEW EN META-ANALYSE.
Karalexi MA, Dessypris N, Thomopoulos TP, Ntouvelis E, Kantzanou M, Diamantaras AA, Moschovi M, Baka M, Hatzipantelis E, Kourti M, Polychronopoulou S, Stiakaki E, Mora AM, Wunsch-Filho V, Infant-Rivard C, Loutradis D, Petridou ET.
Eur J Cancer Prev. 2017 Apr 4.

Alcoholgebruik door de ouders vóór en tijdens de zwangerschap is gekoppeld aan ongunstige effecten bij de nakomelingen, inclusief leukemogenese. De auteurs hebben daarom een systematische review uitgevoerd met kwantitatieve synthese van gepubliceerde gegevens over de associatie tussen het alcoholverbruik van de vader tijdens de preconceptionele periode en het verbruik door de moeder tijdens de zwangerschap met het risico op leukemie de bij kinderen (0-14 jaar). Ze zochten in PubMed (tot februari 2016) en de referentielijsten van de relevante studies door middel van Preferred Reporting Items for Systematic Reviews en Meta-Analyses. Observatieonderzoeken waarbij de associatie tussen ouderlijk alcoholgebruik en kinderleukemie werd onderzocht, werden in aanmerking genomen. Gegevens verzameld uit 39 case-control studies (meer dan 16.000 leukemie gevallen en 30.000 controles) werden samengevoegd en samenvattend effectschattingen werden berekend. Subgroep analyses werden uitgevoerd voor de belangrijkste acute leukemie soorten (lymfoblastische of myeloïde), cytogenetica / genetische polymorfismen en specifieke alcoholische dranken. Een statistisch significant dosis-respons verband werd gevonden voor elk niveau van alcoholgebruik door de moeder in vergelijking met niet drinken tijdens de zwangerschap, uitsluitend voor acute myeloïde leukemie (AML) [odds ratio (OR) gemiddeld verbruik: 1,64, 95% betrouwbaarheidsintervallen (CI’s): 1,23- 2,17 en OR hoog-verbruik: 2,36, 95% CI: 1,60-3,49]. Daarentegen werd geen associatie gevonden tussen preconceptionele consumptie door de vader met leukemie. In drank specifieke analyses werd enkel een positieve associatie tussen wijn drinken door de moeder en  AML bij het kind gevonden, welke groter was in analyses met alleen studies van leukemie  bij zuigelingen (OR wijn: 2,12, 95% CI: 1,16-3,90).

Conclusies: De grootste ooit uitgevoerde meta-analyse laat een redelijk groot statistisch significante dosis-respons associatie zien tussen het alcoholgebruik van de moeder tijdens de zwangerschap met AML-risico. Van toekomstig onderzoek dat de rol van genetische polymorfismen verkent, wordt verwacht dat het licht werpt op de onderliggende pathofysiologie.

SOCIO-ECONOMISCHE STATUS EN KANS OP KINDERKANKER: EEN POPULATIE-GEBASEERDE MULTILEVEL-ANALYSE.
Kehm RD, Spector LG, Poynter JN, Vock DM, Osypuk TL.
Am J Epidemiol. 2018 May 1; 187(5):982-991.

De etiologie van kinderkanker is nog grotendeels onbekend, vooral met betrekking tot milieu- en gedragsrisicofactoren. Onderzoek van de associatie tussen sociaaleconomische status (SES) en incidentie kan inzicht bieden in dergelijke etiologie. De auteurs testten associaties tussen SES en de incidentie van kinderkanker in een populatie-gebaseerde case-cohortstudie (bron-cohort: Minnesota Birth Register, 1989-2014). Gevallen in de leeftijd van 0-14 jaar werden vanuit het Minnesota Cancer Surveillance System gekoppeld aan geboorteaktes door probabilistische koppeling van records. Controles waren 4:1 frequentie gematcht op geboortejaar (2947 gevallen en 11907 controles). Associaties van individuele niveaus (opleiding van de moeder) en wijkniveau (samengestelde index van volkstelling) SES werden getest met behulp van logistische gemengde modellen. In ruwe modellen was de opleiding van de moeder positief geassocieerd met de incidentie van acute lymfoblastische leukemie (odds ratio (OR) = 1,10, 95% betrouwbaarheidsinterval (BI): 1,02, 1,19), tumoren van het centraal zenuwstelsel (OR = 1,12, 95% CI: 1,04, 1,21) en neuroblastoma (OR = 1,15, 95% CI: 1,02, 1,30). Correctie voor gekende risicofactoren, inclusief ras / etniciteit, maternale leeftijd en geboortegewicht, verzwakt aanzienlijk deze positieve associaties. Vergelijkbare patronen werden waargenomen voor SES op buurtniveau. Omgekeerd was een hogere maternale opleiding omgekeerd geassocieerd met hepatoblastoma-incidentie (gecorrigeerde OR = 0,70, 95% BI: 0,51, 0,98).
Conclusies: Over het algemeen is SES, afgezien van de sociale patronen van gekende demografische en zwangerschapsgerelateerde blootstellingen, niet sterk geassocieerd met de incidentie van kanker bij kinderen.

BLOOTSTELLING VAN DE MOEDER AAN BENZINE EN UITLAAT VERHOOGT HET RISICO OP KINDERLEUKEMIE BIJ KINDEREN – EEN PROSPECTIEVE STUDIE IN DE NOORSE MOEDER- EN KIND COHORTSTUDIE.
Kirkeleit J, Riise T, Bjørge T, Christiani DC, Bråtveit M, Baccarelli A, Mattioli S, Hollund BE, Gjertsen BT.
Br J Cancer. 2018 Oct; 119 (8): 1028-1035.

In de prospectieve populatie-gebaseerde Noorse moeder- en kind cohortstudie (MoBa), bestaande uit 113754 nakomelingen, onderzochten de auteurs het verband tussen blootstelling van ouders aan “benzine of uitlaat”, als een proxy voor blootstelling aan benzeen, en kinderleukemie. Rond zwangerschapsweek 17 vulden moeders en vaders een vragenlijst in over blootstelling aan verschillende stoffen gedurende respectievelijk de laatste 6 maanden en 6 maanden pre-conceptie. De blootstelling aan benzeen werd beoordeeld door middel van zelfgerapporteerde blootstelling aan “benzine of uitlaat”. Gevallen van kinderleukemie (n = 70) werden geïdentificeerd door koppeling met de kankerregistratie van Noorwegen. Het risico werd geschat op basis van hazard ratios (HRs) met 95% betrouwbaarheidsintervallen (95% CI), waarbij nakomelingen van blootgestelde en niet-blootgestelde ouders werden vergeleken met behulp van een Cox-regressiemodel. Blootstelling van de moeder aan “benzine of uitlaat” was geassocieerd met een verhoogd risico op kinderleukemie (HR = 2,59, 95% CI: 1,03 – 6,48) en acute lymfatische leukemie (HR = 2,71; 95% BI: 0,97 – 7,58). Er was een toenemend risico voor een hogere blootstelling (p-waarde voor trend = 0,032 en 0,027). De associatie veranderde niet na correctie voor roken door moeders.

Conclusies: Ondanks vrij weinig gevallen ondersteunen de bevindingen in dit prospectieve onderzoek, waarbij de blootstellingsmetriek a priori is gedefinieerd, eerdere observaties betreffende de blootstelling van de moeder aan benzeen uit benzine en andere uit aardolie verkregen bronnen, en de daaropvolgende ontwikkeling van leukemie bij kinderen bij de nakomelingen.

EEN CASE-CONTROL STUDIE VAN NATUURLIJKE ACHTERGRONDSTRALING EN DE INCIDENTIE VAN KINDERLEUKEMIE EN ANDERE KANKERS IN GROOT-BRITTANNIË IN DE PERIODE 1980-2006.
Kendall GM, Little MP, Wakeford R, Bunch KJ, Miles JC, Vincent TJ, Meara JR, Murphy MF.
Leukemia. 2013, 27 (1) :3-9.

De auteurs voerden een grote op dossiers gebaseerde case-control studie uit om associaties tussen kanker bij kinderen en de natuurlijke achtergrondstraling te onderzoeken. Gevallen (27.447) geboren en gediagnosticeerd in Groot-Brittannië tijdens 1980-2006 en gematchte kankervrije controles (36.793) kwamen uit het Rijksregister van kinderkanker. Blootstellingen aan straling werden geschat via de verblijfsplaats van de moeder in de nationale databanken bij de geboorte van het kind, gebruik makend van het gemiddelde voor gammastralen van het District van de Provincie, en een voorspellende kaart gebaseerd op de binnenlandse metingen gegroepeerd volgens geologische grenzen voor radon. Er was een 12% toename in relatief risico (ERR) (95% BI 3, 22; tweezijdige P = 0.01) van kinderleukemie per millisievert van cumulatieve rode beenmerg dosis van gammastraling. De analoge associatie voor radon was niet significant met ERR 3% (95% BI -4, 11, P = 0.35). Associaties met andere kinderkankers waren niet significant voor beide blootstellingen. Het verhoogde risico was ongevoelig voor correctie voor sociaal-economische status. Het statistisch significante risico van leukemie van deze redelijk krachtige studie (power ~ 50%) is consistent met de hoge dosering voorspellingen. Aanzienlijke bias is onwaarschijnlijk en mechanismen die confounding aannemelijk maken voor de associatie konden niet worden geïdentificeerd.

Conclusie: Deze studie ondersteunt de extrapolatie van hoge-dosistempo risicomodellen voor langdurige blootstelling aan natuurlijke achtergrond niveaus van blootstelling.

Een onderzoek, met een meta-analyse, van studies betreffende leukemie in de kindertijd in relatie tot bevolkingsmenging.
Kinlen LJ.
Br J Cancer. 2012; 107: 1163-1168.

Een duidelijke instroom van mensen in rurale gebieden, de zogenoemde plattelandsbevolking menging (BM), is geassocieerd met toename van leukemie bij kinderen (KL), in overeenstemming met mini-epidemieën van een voornamelijk immuniserende, subklinische infectie waarvan KL een zeldzame reactie is. Dergelijke situaties van platteland BM bevorderen contacten tussen besmette en gevoelige individuen waarbij deze laatste neigt een hogere dan gemiddelde prevalentie te hebben in landelijke of afgelegen gebieden. Verwarring is ontstaan omdat sommigen de toepassing van de term BM naar niet-landelijke situaties zonder bekende recente wijziging.

Beschikbare BM studies met behulp van de oorspronkelijke definitie van instroom werden onderzocht, en een meta-analyse uitgevoerd van studies naar het verband van KL met de blootstelling aan hoge niveaus van platteland BM, alsmede een gedetailleerde analyse per leeftijdsgroep.

De meta-analyse van 17 studies toont een significante toename van KL in associatie met landelijke PM: totale relatieve risico (RR) op de leeftijd van 0 tot 14: 1,57 (95% betrouwbaarheidsinterval 1,44 tot 1.72); bij 0-4 jaar 1,72 (1,54 tot 1.91). Dit staat in contrast met de afwezigheid van een toename van KL in op soortgelijke wijze blootgestelde stedelijke gebieden (RR 1,00; 0,93 tot 1,07), wat wijst op een hoge mate van immuniteit daar. De gemengde resultaten van studies met andere definities van PM werden samengevat. De toename verbonden met landelijke BM in de groep jonger dan 2 jaar (RR 1,51; 1,17 tot 1,92) was niet noemenswaardig verschillend van de groep oudere kinderen.

Conclusie: Een groot deel van de ogenschijnlijke inconsistentie tussen studies over KL en BM weerspiegelt het gebruik van een andere definitie dan die oorspronkelijk was voorgesteld. De brede gelijkenis van de toename in KL bij kinderen jonger dan 2 jaar met die op oudere jeugd leeftijd is in strijd met vertraagde infectie hypothese van Greaves, omdat een infectie die ten grondslag liggen aan de aan KL bij jonge kinderen moeilijk te beschouwen is als vertraagd.

KINDERLEUKEMIE, NUCLEAIRE SITES EN DE POPULATIEMENGING.
Kinlen L.
Br J Cancer 2011; 104: 12-18.

De toename van kinderleukemie (KL) in Seascale, in de buurt van de nucleaire opwerkingsfabriek Sellafield in de landelijke site NW Engeland, suggereerde dat een epidemie van een onderliggende infectie, waarop KL een zeldzame reactie is, wordt bevorderd door duidelijke populatiemenging (PM) in plattelandsgebieden, waarin de prevalentie van gevoelige personen hoger is dan gemiddeld. Deze hypothese werd bevestigd door 12 studies in niet-straling situaties. Van de vijf aangetoonde KL toenames in de buurt van nucleaire installaties, zijn er vier geassocieerd met PM. In de vijfde, de Krummel elektriciteitscentrale in Duitsland, is het onderwerp niet grondig onderzocht.

ROKEN TIJDENS DE ZWANGERSCHAP EN HET RISICO OP LEUKEMIE BIJ KINDEREN: EEN LANDELIJKE CASE-CONTROL STUDIE IN GRIEKENLAND EN META-ANALYSE.
Klimentopoulou A, Antonopoulos CN, Papadopoulou C, Kanavidis P, Tourvas AD, Polychronopoulou S, M Baka, Athanasiadou-Piperopoulou F, Kalmanti M, Sidi V, Moschovi M, Petridou ET.
Pediatr Blood Cancer. 2012; 58: 344-351.

Roken van de moeder tijdens de zwangerschap is vaak gerelateerd aanj het onstaan van leukemie bij kinderen, maar met dubbelzinnige resultaten. Vandaar dat de auteurs een meta-analyse gericht uitvoerden op de bestaande gegevens om de bestaande bewijzen samen te vatten en eventuele voorlopige effecten te kwantificeren.

Ze verzamelden een cohort (553 leukemies in vergelijking met 1.440.542 kinderen) en 20 case-control studies en analyseerden de bijgewerkte Griekse case-control dataset met ongepubliceerde gegevens, waardoor in totaal 11.092 gevallen en 25.221 controles bijeengrebracht werden.

Odds ratio’s gerapporteerd in de studies varieerden van 0,70 tot 2,20 voor acute lymfatische (ALL) en van 0,60 tot 2,17 voor acute myelocytaire leukemie (AML). Het gecombineerde effect ten aanzien van de associatie met roken van de moeder (ooit versus nooit) en risico voor leukemie was 1,03 voor ALL (95% BI = 0.95-1.12, random effects model) en 0,99 voor AML (95% BI = 0.90-1.09, fixed effects model). De resultaten bleven ongewijzigd wanneer de gevoeligheidsanalyses werden uitgevoerd van studies die dezelfde periodes van roken van de moeder rapporteren, die zich uitsluitend richten op leukemiedoden bij kinderen of onderzoeken die geen duidelijk te AML subtype geven.

Conclusie: De bevindingen van de meta-analyse zitten tegen de grenzen van de traditionele epidemiologie aan om duidelijke gevolgtrekkingen te verstrekken wanneer puntschattingen van de samenstellende studies variëren rond de nul. Meer specifiek geeft dit onderzoek geen steun aan een hypothese om roken van de moeder tijdens de zwangerschap te koppelen met het latere ontstaan van de belangrijkste leukemie subtypes bij kinderen. Verder onderzoek dat gebruik maakt van moleculaire en genetische epidemiologie, zal nodig zijn om minimale risico’s die betrekking hebben op mensen met een specifieke gevoeligheid voor tabak aan het licht te brengen.

 RUIMTE-TIJD CLUSTERING VAN KINDERKANKERS: EEN SYSTEMATISCHE REVIEW EN GEPOOLDE ANALYSE.
Kreis C, Doessegger E, Lupatsch JE, Spycher BD.
Eur J Epidemiol. 2019 Jan; 34 (1): 9-21.

De etiologie van kinderkanker is nog grotendeels onbekend. Ruimte-tijd clustering van gevallen kan een etiologische rol van infecties impliceren. De auteurs wilden het bewijs van ruimte-tijd clustering van specifieke kinderkankers herzien. Ze zochten in Medline en Embase naar bevolkingsstudies die een vooraf bepaald studiegebied bestreken, met gevallen onder de 20 jaar en die vóór juli 2016 werden gepubliceerd. Ze pasten alle ruimte-tijd clusteringstests toe en berekenden het percentage positieve testen per diagnostische groep. In een gepoolde analyse voerden ze een Knox-test uit van het aantal paren van gevallen dicht bij elkaar in tijd en ruimte verzameld in verschillende studies. 70 studies voldeden aan de geschiktheidscriteria, waarvan er 32 Knox-testen rapporteerden. Voor leukemie was het aandeel positieve testen hoger dan verwacht door toeval, op zowel tijdstip van diagnose (26%) als geboorte (11%). De gepoolde analyse toonde sterk bewijs van clustering bij diagnose voor kinderen van 0-5 jaar voor een ruimtelijke en temporele lag van respectievelijk 5 km en 6 maanden (p <0,001). Het bewijsmateriaal was gemengd voor lymfoom en tumoren van het centrale zenuwstelsel.

Conclusies: Deze studie suggereert dat gevallen van leukemie clusteren in ruimte en tijd vanwege een etiologische factor die kinderen onder de 5 jaar treft. Het waargenomen patroon van clustering van jonge kinderen in de buurt van het tijdstip van de diagnose is verenigbaar met de hypothese van vertraagde infecties van Greaves.

FACTOREN BIJ DE MOEDER EN HET RISICO OP LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Kumar A , Vashist M , Rathee R.
Asian Pac J Cancer Prev. 2014 ; 15 (2) :781-784.

Hoewel in de meeste gevallen de oorzaak van leukemie niet bekend is, is de bijdrage van omgevingsrisicofactoren in het kader van erfelijke aanleg gemeld gerapporteerd maar met inconsistente resultaten. Het doel van deze studie was om de associatie van maternale factoren, vooral tijdens de zwangerschap, met kinderleukemie te onderzoeken om te helpen in het vermijden van risicofactoren. Deze case-control studie omvatte kinderen jonger dan 18 jaar gediagnosticeerd met leukemie in de periode 2008-2012. Controles werden willekeurig geselecteerd en individueel afgestemd betrekking tot leeftijd, geslacht en woonplaats. Alle variabelen werden vergeleken tussen gevallen en controles om een eventuele significante associatie met leukemie te bepalen. Statistisch significante associaties tussen risico op leukemie bij kinderen met het onderwijsniveau van de moeder (p = 0,001) , het beroep (p = 0,0005) en pesticiden blootstelling (p = 0,005) tijdens de zwangerschap werden gevonden. Er waren echter geen significante verbanden met leeftijd van de moeder (p = 0.090), het voorkomen van spontane abortus (0.85), de blootstelling aan radiografie tijdens de zwangerschap (p = 0,400), de inname van geneesmiddelen (p = 0.689) en infectie (p = 0,696) tijdens de zwangerschap.

Conclusies : De resultaten toonden een verhoogd risico op leukemie bij kinderen waarvan de moeders werkten in de landbouw en werden blootgesteld aan pesticiden tijdens de zwangerschap.

HET VERBAND TUSSEN HET DIEET VAN DE MOEDER EN HET RISICO OP ACUTE LYMFOBLASTISCHE LEUKEMIE BIJ HET KIND.
Kwan ML , Jensen CD , Block G , Hudes ML , Chu LW , Buffler PA .
Public Health Rep. 2009; 124(4):503-514.

In deze gevallen-controles studie in Noord-Californië werden 282 gevallen van kinder ALL gematcht met 205 paren en 77 triplets. Met een voedingsvragenlijst werd door een interviewer het dieet van de moeder in de 12 maanden voor de zwangerschap onderzocht. Het risico op ALL was omgekeerd geassocieerd met consumptie door de moeder van groenten (odds ratio = 0.65, 95% BI 0.50-0.84); proteïne bronnen (OR = 0.55, 95% BI 0.32-0.96); fruit (OR = 0.81, 95% BI 0.65-1.00) en peulvruchten (OR = 0.75, 95% BI 0.59-0.95).

ALLERGIE EN RISICO OP ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE (ALL) BIJ KINDEREN: EEN LANDELIJKE GEVALLEN-CONTROLES STUDIE IN GRIEKENLAND.
Lariou MS, Dikalioti SK, Dessypris N, Baka M, Polychronopoulou S, Athanasiadou-Piperopoulou F, Kalmanti M, Fragandrea ik, Moschovi M, Germenis AE, Petridou ET.
Cancer Epidemiol. 2013, 37 (2): 146-151.

Verschillende rapporten wijzen op inverse associaties tussen allergieën en ALL. Tot heden heeft geen enkele studie deze associatie onderzocht door gebruik te maken van zelfgerapporteerde gegevens over allergische voorgeschiedenis en biomarkers van atopische sensibilisatie.

Klinische gegevens voor de variabelen van belang waren beschikbaar voor 252 van de 292 gevallen van ALL bij kinderen (0-14 jaar), nieuw gediagnosticeerd in Griekenland over een periode van 4,5 jaar, en voor 294 ziekenhuis controles. Als als tekenen van allergische aanleg werden allergeen-specifieke IgE tegen de 24 meest voorkomende respiratoire en voedselallergenen bepaald met behulp van een enzym immunoassay procedure voor 199 kinderen met ALL en 113 controles. Gevallen werden vergeleken met controles door frequentiedistributies en onvoorwaardelijke multiple logistische regressie modellen voor de schatting van odds ratio’s (OR’s) en van 95%-betrouwbaarheidsinterval (CI’s) met betrekking tot de associatie van allergie met ALL bij kinderen.

Zelfgerapporteerde allergische geschiedenis (OR: 0,49, 95% CI: 0,34-0,72) en praktisch elk van zijn belangrijkste componenten (ademhaling, voedsel, andere klinische allergie) waren sterk en omgekeerd geassocieerd met ALL. De serum IgE inverse associatie was van dezelfde omvang (OR: 0,43, 95% CI: 0,22-0,84) vooral door de voedsel IgE (OR: 0,39, 95% CI: 0,18-0,83).

Conclusie: Naast de reeds gekende inverse associatie van allergische geschiedenis met ALL bij kinderen, is een associatie van dezelfde grootte duidelijk wanneer serologische markers van allergische aanleg worden gebruikt als alternatieve maatstaf van allergie. Verder onderzoek met meer geschikte studiedesigns is nodig om beter de mogelijke associaties tussen voorafgaande allergie en kindertijd ALL risico te begrijpen.

MOGELIJKE EFFECTEN VAN RADON, TERRESTRISCHE GAMMA EN KOSMISCHE STRALEN OP KINDERLEUKEMIE IN FRANKRIJK: EEN KWANTITATIEVE RISICOBEOORDELING.
Laurent O, Ancelet S, Richardson DB, Hemon D, Ielsch G, Demoury C, Clavel J, Laurier D.
Radiat Environ Biophys. 2013, 52 (2): 195-209.

Eerdere epidemiologische studies en kwantitatieve risicoanalyses (QRA) hebben gesuggereerd dat de natuurlijke achtergrondstraling een oorzaak van leukemie bij kinderen kan zijn. Het huidige werk maakt gebruik van een QRA benadering om het extra risico op leukemie bij kinderen in Frankrijk te voorspellen met betrekking tot de drie onderdelen van de natuurlijke straling: radon, kosmische straling en aardse gammastraling, met behulp van overtollige relatieve en absolute risicotoenamemodellen van het Wetenschappelijk Comite van de Verenigde Naties voor onderzok van de gevolgen van atoomstraling (UNSCEAR). Beide modellen werden ontwikkeld op basis van de Life Span Study (LSS) van de Japanse A-bom overlevenden. Vroegere risicobeoordelingen werden uitgebreid door het bekijken van onzekerheden in stralingsgerelateerde leukemie risicomodel parameters als onderdeel van dit proces, binnen een Bayesiaans kader. Geschatte rode beenmerg doses gecumuleerd in de kindertijd door het gemiddelde Franse kind als gevolg van radon, aardse gamma-en kosmische straling zijn 4.4, 7.5 en 4.3 mSv, respectievelijk. De excess fracties van de gevallen (uitgedrukt in percentages) in verband met deze bronnen van natuurlijke straling zijn 20% [95% confidentie-interval (CI) 0-68%] en 4% (95% CI 0-11%) in de relatieve en absolute risico modellen, respectievelijk. De grote CI’s, alsmede de verschillende puntschattingen verkregen in deze twee modellen, markeert de onzekerheden in de voorspellingen van het straling-gerelateerde kinderleukemie risico. Deze resultaten zijn alleen geldig op voorwaarde dat de modellen ontwikkeld op basis van de LSS kunnen worden togepast op de bevolking van de Franse kinderen en chronische blootstelling aan natuurlijke straling, en moet worden beschouwd in het licht van de thans beperkte kennis over andere potentiële risicofactoren voor leukemie bij kinderen. Laatstens, wordt de noodzaak benadrukt van verdere epidemiologische onderzoeken van de effecten van natuurlijke straling op kinderleukemie om de onzekerheden te verminderen en de stralingsbeschermingsnormen te verfijnen.

DE ASSOCIATIE TUSSEN ATOPIE EN LEUKEMIE IN DE KINDERJAREN EN ADOLESCENTIE: EEN META-ANALYSE.
Linabery AM , Jurek AM , Duval S , Ross JA.
Am J Epidemiol. 2010; 171: 749-764.

Atopie wordt verondersteld om bescherming te geven tegen verschillende tumoren, waaronder kinderen en adolescenten leukemie. Om de beschikbare epidemiologische gegevens samen te vatten hebben de auteurs een meta-analyse van de associaties tussen atopie / allergie, astma, eczeem, hooikoorts en netelroos en kinderen en adolescenten leukemie, acute lymfatische leukemie (ALL) en acute myeloïde leukemie (AML) uitgevoerd. Ze onderzochten de MEDLINE literatuur (1952-maart 2009) en bevraagden internationale experts voor studies die in aanmerking komen. Tien case-control studies werden opgenomen. Samenvatting van de odds ratio’s en 95% betrouwbaarheidsintervallen werden berekend middels random-effects modellen. Odds ratio voor atopie / allergie zijn 1,42 (95% betrouwbaarheidsinterval (BI): 0,60, 3,35) voor 3 studies van leukemie algemeen, 0,69 (95% CI: 0,54, 0,89) voor 6 studies van ALL, en 0,87 (95% CI : 0,62, 1,22) voor 2 studies van AML, met een hoge mate van heterogeniteit voor leukemie algemeen en ALL. Inverse associaties werden waargenomen voor ALL en astma (odds ratio (OR) = 0,79, 95% CI: 0,61, 1,02), eczeem (OR = 0,74, 95% CI: 0,58, 0,96), en hooikoorts (OR = 0,55, 95 % CI: 0,46, 0,66). Odds ratio’s voor ALL verschilden van studie-ontwerp, data over de blootstelling en latentie periode, waaruit blijkt dat deze factoren de resultaten van de studie beïnvloeden. Deze resultaten moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd gezien het bescheiden aantal studies, substantiële heterogeniteit, en de mogelijke blootstelling misclassificatie, maar zijn nuttig bij het ontwerpen van toekomstig onderzoek.

GEACTUALISEERDE RAMING VAN DE PROPORTIE VAN DEKINDERLEUKEMIE INCIDENTIE IN GROOT-BRITTANNIË, DAT KAN WORDEN TOEGESCHREVEN AAN NATUURLIJKE ACHTERGROND IONISERENDE STRALING.
Little MP, Wakeford R, Kendall GM.
J Radiol Prot. 2009; 29 (4): 467-482.

De etiologie van leukemie bij kinderen blijft over het algemeen onbekend, hoewel de blootstelling aan matige en hoge niveaus van ioniserende straling, zoals werd ervaren tijdens de atomaire bombardementen van Japan of uit radiotherapie, een gekende oorzaak is. Risico modellen voornamelijk gebaseerd op studies van de Japanse A-bom overlevenden impliceren dat een laag niveau van blootstelling aan ioniserende straling, met inbegrip van alomtegenwoordige natuurlijke achter-grondstraling, ook het risico op leukemie bij kinderen verhoogd. In een recente studie (Wakeford et al. in 2009 Leukaemia 23, 770-6) schatten de auteurs het aandeel van incidentie van leukemie bij kinderen in Groot-Brittannië te wijten aan de natuurlijke achtergrondstraling op ongeveer 20%.

In deze studie gebruiken zij de twee gepubliceerde leukemie risicomodellen die eerder gebruikt werden, maar gebruiken daarbij onlangs publiceerde herziene ramingen van de natuurlijke achtergrondstralingsdoses ontvangen door het rode beenmerg van de Britse kinderen om de eerdere resultaten te updaten. Met de nieuwere dosimetrie berekenen ze dat de beste schatting van het aandeel van de gevallen van leukemie bij kinderen in Groot-Brittannië toegeschreven aan deze bron van blootstelling 15-20% is, hoewel de onzekerheid in verband met bepaalde fasen in de berekening (bijv. de aard van de overdracht van risico’s tussen populaties en de relevante ontvangen dosis van de natuurlijk voorkomende alpha-deeltjes-emitterende radionucliden) significant is.

De iets lagere percentages in vergelijking met de eerder verkregen resultaten van Wakeford et al (Leukemie 2009 23, 770-6) zijn grotendeels te wijten aan de lagere doses (en met name lagere hoge LET doses) in het eerste jaar van het leven.

DE RELATIE TUSSEN VERDUURZAAMD VLEES, GROENTEN EN BONENMELK EN ACUTE KINDERLEUKEMIE: EEN BEVOLKINGSGEBASEERDE GEVALLEN-CONTROLES STUDIE.
Liu CY, Hsu YH, Wu MT, Pan PC, Ho CK, Su L, Xu X, Li Y, Christiani DC; Kaohsiung Leukemia Research Group.
BMC Cancer. 2009; 9: 15.

Consumptie van verduurzaamd of gerookt vlees of vis geeft in de zuurte van de maag aanleiding tot vorming van kankerverwekkende nitroso moleculen. Deze studie onderzocht of de consumptie van verduurzaamd vlees of vis, de belangrijkste voedingsbron voor blootstelling aan nitrieten en nitrosamines, geassocieerd is met kinderleukemie. Een bevolkingsgebaseerde gevallen-controles studie van de Han Chinezen tussen 2 en 20 jaar oud werd uitgevoerd in Zuid-Taiwan. 145 acute leukemiegevallen en 370 voor leeftijd en geslacht gematchte controles werden verzameld door middel van een vragenlijst. De gegevens werden geanalyseerd met multiple logistische regressiemodellen. Meer dan één maal per week verduurzaamd of gerookt vlees en vis consumeren was geassocieerd een verhoogd risico op acute leukemie (OR = 1,74; 95% CI: 1,15-2,64). Aan de andere kant was de consumptie van groenten (OR = 0,55; 95% CI: 0,37-0,83) en bonenmelk (OR = 0,55; 95% CI: 0,34-0,89) geassocieerd met een verlaagd risico. Er werd geen statistische significante associatie gevonden tussen het risico voor leukemie en de consumptie van ingelegde groenten, fruit en thee.

LEEFTIJD VAN DE OUDERS EN HET RISICO OP KINDERLEUKEMIE: EEN GEPOOLDE ANALYSE.
Marcotte EL, Druley TE, Johnson KJ4 Richardson M, von Behren J, Mueller BA, Carozza S, McLaughlin C, Chow EJ, Reynolds P, Spector LG.
Paediatr Perinat Epidemiol. 2017 Nov; 31 (6): 563-572.

Babyleukemie (BL) is uiterst zeldzaam, met minder dan 150 gevallen jaarlijks in de Verenigde Staten. Er is weinig bekend over de oorzaken ervan. Recent bewijs ondersteunt echter een rol van de novo mutaties in BL etiologie. De leeftijd van de ouders is in verband gebracht met verschillende nadelige uitkomsten bij nakomelingen, waaronder kinderkanker. Gezien de rol van de leeftijd van de ouder in de novo mutaties in nakomelingen, werd een analyse van de leeftijd van de ouders en BL uitgevoerd.

De auteurs evalueerden de relatie tussen leeftijd van de ouders en BL in een case-control studie met behulp van registratiegegevens uit New York, Minnesota, Californië, Texas en Washington. Gegevens van 402 gevallen [219 acute lymfoblastische leukemie (ALL), 131 acute myeloïde leukemie (AML) en 52 andere] en 45 392 controles geboren in 1981-2004 werden geanalyseerd. Odds ratio’s (OR) en 95% betrouwbaarheidsintervallen (BI) werden berekend door logistische regressie. Schattingen werden aangepast voor respectievelijk geslacht van zuigelingen, geboortejaar, ras van moederszijde, staat en wederzijds aangepast voor respectievelijk de leeftijd van de vader of de moeder.

Baby’s met moeders met een leeftijd ≥ 40 jaar hadden een verhoogd risico op het ontwikkelen van AML (OR 4.80, 95% CI 1.80, 12.76). Daarentegen was ouderdom < 20 jaar geassocieerd met een verhoogd risico op ALL (OR 3.69, 95% CI 1.62, 8.41).

Conclusies: deze studie toont een verhoogd risico op baby ALL in relatie tot jonge leeftijd van de vader. Gezien de gegevens-koppeling, is er weinig bezorgdheid voor recall- of selectiebias, hoewel er gegevens ontbreken over de MLL-genstatus en andere mogelijk belangrijke variabelen. OEffecten door de ouder van oorsprong, de novo mutaties en / of carcinogene blootstellingen kunnen betrokken zijn bij BL etiologie.

BLOOTSTELLING AAN INFECTIES EN RISICO OP LEUKEMIE BIJ JONGE KINDEREN.
Marcotte EL, Ritz B, Cockburn M, Yu F, Heck JE.
Cancer Epidemiol Biomarkers Prev. 2014; 23 (7): 1195-1203.

Epidemiologische studies tonen aan dat infecties in de vroege kindertijd bescherming geven tegen acute lymfatische leukemie (ALL) bij kinderen. De auteurs hebben 3.402 ALL gevallen onder kinderen van 0 tot 5 jaar geïdentificeerd met behulp van de California Cancer Registry. Uit de geboorteakten van Californië hebben ze willekeurig controles gekozen in een 20 : 1 verhouding en de frequentie afgestemd op het aantal gevallen per geboortejaar. Zij onderzochten markers van blootstelling aan infecties, met inbegrip van de maand van geboorte, de timing van de geboorte in verband met influenza en respiratoir syncytieel virus (RSV) seizoenen, en de geboorte volgorde, op basis van de gegevens van de geboorteakten van California en nationale infectie bewakingssystemen.

Een verhoogd risico op ALL voor geboorten in de lente en de zomer werd waargenomen, en voor degenen die voor het eerst blootgesteld werden aan een influenza of een RSV-seizoen in de levensperiode negen tot twaalf maanden vergeleken met degenen die blootgesteld werden tijdens de eerste drie maanden van het leven. Deze associatie was sterker bij eerst geboren kinderen [odds ratio’s (OR), 1,44 en 95% betrouwbaarheidsintervallen (CI), 1,13-1,82, voor blootstelling aan influenza in de periode negen tot twaalf maanden]. Een verminderd risico werd waargenomen bij toenemende geboorte-orde onder niet-Hispanic blanken (OR, 0,76 en 95% CI, ,59-096, voor de vierde of hogere geboorte orde onder blanken).

Conclusie: Deze resultaten ondersteunen de hypothese dat infecties bij jonge kinderen de kans op ALL doen afnemen. De bevindingen impliceren dat blootstelling aan infecties vroeg in het leven als beschermende factoren voor ALL bij jonge kinderen kunnen aanzien worden.

RISICO OP KINDERKANKER EN SOCIO-ECONOMISCHE VERSCHILLEN: RESULTATEN VAN DE FRANSE LANDELIJKE STUDIE GEOCAP 2002-2010.
Marquant F, Goujon S, Faure L, Guissou S, Orsi L, Hémon D, Lacour B, Clavel J.
Paediatr Perinat Epidemiol. 2016; 30 (6): 612-622.

De socio-economische status is gerelateerd aan vele levensstijl- en omgevingsfactoren, waarvan sommige het risico op kanker bij kinderen beïnvloeden. Studies die actieve deelname van de personen vergen worden meestal vertekend door hogere deelname van meer opgeleide ouders (selectie bias). In hun onderzoek naar de invloed van sociaal-economische ongelijkheden op het risico op kanker bij kinderen gebruikten de auteurs niet-geselecteerde register gegevens op basis van een landelijk Geografisch Informatie Systeem (GIS) om een dergelijke selectie bias te voorkomen.

De Geocap studie omvatte alle Franse bewoners tot 15 jaar gediagnosticeerd met kanker in de periode 2002-2010 (15 111 gevallen) en 45 000 gelijktijdige controles die representatief zijn voor de bevolking in de kindertijd jaren. Socio-economische kenmerken die gebruikt werden om de Europese Deprivatie Index (EDI) te berekenen waren gebaseerd op demografische gegevens verzameld op de fijne schaal van het Merged Islet voor for Statistical Information (IRIS).

Globaal genomen was het risico op acute lymfoblastische leukemie (ALL) lager in de armste kwintiel dan in de andere kwintielen van EDI (OR Q5vs <Q5 0,80 (95% betrouwbaarheidsinterval (BI) 0,73, 0,88)). De odds ratio voor alle andere vormen van kanker tezamen was dicht bij de nul (OR Q5vs <Q5 0,99 (95% CI 0,94, 1,04)).

Conclusies: Leven in de meest achtergestelde gebieden was omgekeerd geassocieerd met het risico op ALL in de kindertijd. Er was geen aanwijzing dat het risico op kanker bij kinderen kan worden verhoogd door deprivatie. Verder onderzoek naar levensstijl- of milieufactoren die mogelijk verantwoordelijk zijn voor de associatie is nodig.

TABAKSROOK EN HET RISICO OP ACUTE NIET-LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN: BEVINDINGEN UIT DE SETIL STUDIE.
Mattioli S, Farioli A, Legittimo P, Miligi L, Benvenuti A, Ranucci A, Salvan A, Rondelli R, Magnani C; Setil Study Group.
PLoS One. 2014 november 17, 9 (11): e111028.

Roken door de ouders en blootstelling van de moeder of het kind aan omgevings tabaksrook (ETS) werden onderzocht als risicofactoren voor acute niet-lymfatische leukemie (ANLL). Optredende gevallen van de kinder ANLL werden verzameld in 14 Italiaanse regio tijdens 1998-2001. Odds ratio (OR) en 95% betrouwbaarheidsintervallen (95% BI) werden geschat door het uitvoeren van logistische regressie modellen met 82 gevallen van ANLL en 1.044 controles. Inverse probability weighting  werd toegepast voor correctie voor leeftijd, geslacht, afkomst, geboorte orde, geboortegewicht, borstvoeding, ouderlijk opleidingsniveau, leeftijd, geboortejaar en beroepsmatige blootstelling aan benzeen.

Roken door de vader tijdens de conceptie periode werd geassocieerd met ANLL (OR voor ≥ 11 sigaretten / dag = 1,79, 95% BI 1,01-3,15; P trend 0,05). Een duidelijk effect modificatie door de leeftijd van de moeder werd geïdentificeerd: alleen kinderen van de moeders onder de 30 vertoonden toegenomen risico’s. Er werd een zwak statistisch bewijs gevonden voor een associatie van ANLL met maternale blootstelling aan omgevingstabaksrook (OR voor blootstelling> 3 uur / dag = 1.85, 95% BI 0,97-3,52; P trend 0,07). Er werd geen verband waargenomen tussen ANLL en ofwel roken van de moeder tijdens de zwangerschap of de blootstelling van het kind aan omgevingstabaksrook.

Conclusie: Dit onderzoek is consistent met de hypothese dat roken door de vader geassocieerd is met ANLL. De auteurs vonden statistisch bewijs voor een verband tussen blootstelling van de moeder aan omgevingstabaksrook en ANLL, maar zijn van mening dat bias hun schattingen kan hebben opgeblazen.

HOE HET EFFECT VAN DE LEEFTIJD VAN DE MOEDER HET RISICO OP KINDERLEUKEMIE IN ZWEDEN WIJZIGDE IN DE PERIODE 1960-2004.
Maule MM, Vizzini L, Czene K, Akre O, Richiardi L.
Environ Health Perspect. 2009; 117: 299-302.

Vroegere studies over het verband tussen de leeftijd van de moeder en het risico op kinderleukemie gaven inconsistente resultaten. De auteurs wilden nagaan of er een associatie is tussen de leeftijd van de moeder en het risico op kinderleukemie en of deze associatie beïnvloed wordt door het geboortejaar van de moeder. Door Zweedse nationale registers te linken analyseerden ze de leukemie incidentie bij kinderen van 1 tot 5 jaar geboren tussen 1960 en 1999. Er werden incidentie tijdstrends volgens geboortejaar van het kind (globaal en gestratificeerd volgens leeftijd van de moeder) en incidentie rate ratio’s voor leeftijdsgroepen van de moeder (gestratificeerd volgens de geboortecohort van de moeder) berekend. De interactie tussen de leeftijd van de moeder en het geboortejaar van het kind werd getest door de waarschijnlijkheidsratio test (RR) tussen Poisson regressie modellen. 1562 gevallen van leukemie werden verzameld. Het jaarlijkse percentage wijziging (APC) was 1,00 (95% CI: 0,51 – 1,49). Door stratificatie volgens de leeftijdsklasse van de moeder daalde de APC van 1,66 (0,68 – 2,65) voor moeders minder of gelijk aan 24 jaar tot 0,23 (-0,93 – 1,40) voor moeders ouder of gelijk aan 35 jaar op het ogenblik van de bevalling. De rate ratio voor kinderen geboren bij de oudste moeders in vergelijking met de jongste moeders was 2,42 (1,31 – 4,67), 1,68 (1,00 – 2,72), 1,34 (0,87 – 2,01), en 0,87 (0,46-1,54) voor moeders geboren in 1930-1934, 1940-1944, 1950-1954, en 1960-1964, respectievelijk.

Conclusies: Het risico op kinderleukemie nam in het verleden toe met de leeftijd van de moeder bij de bevalling terwijl de leeftijd van de moeder geen effect had op het risico voor moeders die recenter geboren zijn. Deze vaststelling kan de inconsistentie van de vroegere studies verklaren en suggereert dat het risico op leukemie gerelateerd kan zijn aan een omgevingsfactor waardoor de blootstelling van de vrouwen gewijzigd is door de jaren heen.

BLOOTSTELLING AAN HERBICIDEN IN HUISSTOF EN HET RISICO VAN ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Metayer C , Colt JS , Buffler PA , Reed HD , Selvin S , Crouse V , Ward MH.
J Expo Sci Environ Epidemiol. 2013 , 23 (4) :363 – 370.

De auteurs onderzochten de associatie tussen blootstelling aan herbiciden acute lymfatische leukemie (ALL) bij kinderen. Stofmonsters werden verzameld in huizen van 269 ALL gevallen en 333 gezonde controles (< 8 jaar oud bij diagnose / referentiedatum en die in hetzelfde huis sinds de diagnose / referentiedatum verblijven) in Californië, met behulp van een hoog-volume oppervlak sampler of zakken van huishoudelijke stofzuigers. Hoeveelheden van landbouw-of professionele herbiciden (alachloor , metolachloor , bromoxynil , bromoxynil octanoaat , pebulate , butylaat , prometryn , simazine , ethalfluralin en pendimethalin) en residentiële herbiciden (cyanazine , trifluralin , 2 – methyl – 4 – chloorfenoxyazijnzuur (MCPA), mecoprop , 2,4 – dichloorfenoxyazijnzuur (2,4 – D) , chloorthal en dicamba) werden gemeten. Odds ratio’s (OR) en 95 % betrouwbaarheidsinterval (BI) werden geschat met behulp van logistische regressie. In de modellen werden opgenomen: de herbicide van interesse, leeftijd, geslacht , ras/etniciteit, inkomen van het huishouden, jaar en het seizoen van de stof bemonstering, het type wijk en het type woning. Het risico van ALL bij kinderen werd geassocieerd met stof niveaus van chloorthal; in vergelijking met huizen zonder detecties waren de OR’s voor de eerste, tweede , en derde tertielen 1.49 (95 % BI : 0,82-2,72), 1,49 (95 % CI : 0.83 – 2,67) en 1,57 (95 % -BI : 0,90-2,73) respectievelijk p- waarde voor lineaire trend = 0,05). De grootte van deze associatie bleek hoger te zijn in aanwezigheid van alachloor. Geen andere herbiciden werden geïdentificeerd als risicofactoren van ALL bij kinderen.

Conclusie : De gegevens suggereren dat stof niveaus van chloorthal in de woning, en eventueel alachlor, geassocieerd zijn met een verhoogd risico van ALL bij kinderen.

EEN TAAKGERICHTE BEOORDELING VAN BEROEPSMATIGE BLOOTSTELLING VAN DE OUDERS AAN ORGANISCHE OPLOSMIDDELEN EN ANDERE VERBINDINGEN EN HET RISICO OP LEUKEMIE BIJ KINDEREN IN CALIFORNIË.
Metayer C, Scelo G, Kang AY, Gunier RB, Reinier K, Lea S, Chang JS, Selvin S, Kirsch J, Crouse V, Does M, Quinlan P, Hammond SK.
Environ Res. 2016; 151: 174-183.

Gegevens over de ouderlijke beroepsmatige blootstelling en het risico op leukemie bij kinderen ontberen specificiteit. Met behulp van 19-taakgerichte job modules, onderzochten de auteurs de relatie tussen de beroepsmatige blootstelling aan organische oplosmiddelen en andere verbindingen en het risico op leukemie bij kinderen.

Latino (48%) en niet-Latino (52%) kinderen met acute lymfoblastische leukemie (ALL; n = 670), acute myeloïde leukemie (AML; n = 104) en controles (n = 1021) namen deel aan een studie in California (2000-2008). Logistische regressie modellen werden gebruikt om de odds ratio’s (OR’s) en 95% betrouwbaarheidsintervallen (CI’s), gecorrigeerd voor socio-demografische factoren te schatten.

Bij kinderen met niet-Latino vaders, was geen van de geëvalueerde risico’s weden geassocieerd met risico’s op ALL en AML. Daarentegen was blootstelling aan organische oplosmiddelen van Latino vaders geassocieerd met een verhoogd risico op ALL bij kinderen (OR = 1,48, 95% CI: 1,01-2,16); in multivariabele analyses, was de OR van gechloreerde koolwaterstoffen 2,28 (95% CI: 0,97-5,37), terwijl de OR voor aromatische koolwaterstoffen, glycolethers en andere koolwaterstofmengsels dicht bij 1 waren. De auteurs stelden ook een verhoogd risico vast voor ALL bij blootstelling aan uitlaatgassen / polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) (OR’s = 1,70; 95% CI: 1,16-2,57 en 1,46; 95% CI: 0,94-2,26 met en zonder correctie voor gechloreerde koolwaterstoffen, respectievelijk). Matig verhoogde risico’s op ALL werden vastgesteld bij blootstelling aan metalen, verven en houtstof, hoewel niet statistisch significant. Een verhoogd risico werd gerapporteerd voor asbest op basis van een klein aantal blootgestelde Latino vaders. Er werden geen associaties vastgesteld tussen maternale blootstelling aan eventuele risico’s en ALL en AML bij de kinderen.

Conclusies: Deze gegevens ondersteunen associaties tussen vaderlijke beroepsmatige blootstelling aan gechloreerde koolwaterstoffen, uitlaatgassen, metalen, en mogelijk asbest en het risico van ALL bij de kinderen van alleen maar Latino vaders.

Information in Pubmed

BLOOTSTELLING AAN TABAKSROOK EN HET RISICO OP ACUTE LYMFOBLAST EN MYELOÏDE LEUKEMIE MET VOLGENS CYTOGENETISCHE SUBTYPE.
Metayer C , Zhang L , Wiemels JL , Bartley K , Schiffman J , Ma X , Aldrich MC , Chang JS , Selvin S , Fu CH, Ducore J , Smith MT , Buffler PA.
Cancer Epidemiol Biomarkers Prev. 2013, 22(9) :1600 – 1611.

Tabaksrook bevat kankerverwekkende stoffen bekend om schade aan somatische en kiemcellen. De auteurs onderzochten het effect van tabaksrook op het risico van acute lymfoblast leukemie (ALL) en myeloïde leukemie (AML), vooral voor subtypes van prenatale oorsprong zoals ALL met translocatie t(12;21) of hoge – hyperdiploidy (51-67 chromosomen).

De auteurs verzamelden informatie over de blootstelling aan het roken van tabak vóór de conceptie, tijdens de zwangerschap en na de geboorte voor 767 ALL gevallen, 135 AML gevallen en 1.139 controles (periode 1996-2008). Onder de gevallen werden chromosoom translocaties, deleties of aneuploïdie geïdentificeerd door conventionele karyotype en fluorescentie in situ hybridisatie.

Multivariabele regressie-analyses voor ALL en AML toonde geen definitief bewijs van associatie met zelf -gerapporteerde (ja / nee) ouderlijke prenataal actief roken en passief roken van het kinder. Echter, kinderen met een voorgeschiedenis van vaderlijke prenatale roken in combinatie met postnataal passief roken hadden een 1.5 – voudig verhoogd risico op ALL [95 % betrouwbaarheidsinterval (BI), 1,01-2,23], in vergelijking met die zonder roken geschiedenis (OR’s voor pre – of postnatale roken alleen waren dicht bij 1). Dit gezamenlijke effect werd waargenomen voor B – cel precursor ALL met t(12; 21) (OR = 2,08 , 95% CI , 1,04-4,16), maar niet hoog hyperdiploid B – cel ALL. Evenzo was passief roken van het kind geassocieerd met een verhoogd risico op AML met chromosoom structurele veranderingen (OR = 2,76, 95% CI , 1,01-7,58), maar niet met aneuploidie.

Conclusie : Deze gegevens suggereren dat blootstelling aan het roken geassocieerd is met verhoogd risico op ALL en AML bij kinderen, en dat het risico varieert volgens het tijdstip van de blootstelling (voor en/of na de geboorte) en cytogenetische subtype, gebaseerd op onnauwkeurige schattingen.

RISICO OP KINDERLEUKEMIE EN NON-HODGKIN -LYMFOOM NA BEROEPSMATIGE BLOOTSTELLING VAN DEOUDERS AAN OPLOSMIDDELEN EN ANDERE STOFFEN: DE SETIL STUDIE.
Miligi L, Benvenuti A, Mattioli S, Salvan A, Tozzi GA, Ranucci A, Legittimo P, Rondelli R, Bisanti L, Zambon P, Cannizzaro S, Kirchmayer U, Cocco , Celentano E, Assennato G, Merlo DF, Mosciatti P, Minelli L, Cuttini M, Torregrossa V, Lagorio S, Haupt R, Risica S, Polichetti A; Setil Working Group, Magnani C.
Occup Environ Med. 2013, 70 (9):648-655.

In het kader van het Italiaanse Multicentrische Epidemiologisch Onderzoek op Risicofactoren voor Kinder Leukemie en Non – Hodgkin lymfoom (Setil) , werd het risico op kanker bij kinderen onderzocht in relatie tot beroepsmatige blootstelling ouders.

Gevallen van leukemie en non-Hodgkin lymfoom (NHL) bij kinderen 0 tot 10 jaar werden geïdentificeerd. Controles werden willekeurig gekozen uit de plaatselijke bevolking in elke regio. Ouders werden geïnterviewd met behulp van een gestructureerde vragenlijst. De verzamelde gegevens werden blind beoordeeld door deskundige industriële hygiënisten om de blootstelling aan een lijst van agenten te schatten. Statistische analyses werden uitgevoerd voor elk agens gebruik makend van onvoorwaardelijke multivariabele logistische regressiemodellen met inachtneming van het tijdstip van de blootstelling.

683 gevallen van acute leukemie bij kinderen en 97 gevallen van NHL en 1044 controles werden geïdentificeerd. Een verhoogd risico op kinderleukemie werd gevonden voor blootstelling van de moeder aan alifatische (OR 4.3) of aromatische koolwaterstoffen (OR 3.8) in de preconceptionele periode, en voor blootstelling van de vader aan dieseluitlaatgassen (OR 1.4), blootstelling aan lood (OR 1.4) en minerale oliën (OR 1.7). Risico van NHL bleek gerelateerd te zijn vaderlijke blootstelling aan zuurstofhoudende oplosmiddelen (OR 2.5) en benzine uitlaat (OR 2.2).

Conclusie : De auteurs vonden een verhoogde risico op leukemie geassocieerd met blootstelling van de moeder aan aromatische en alifatische koolwaterstoffen, met name in de preconceptie periode. Verhoogde risico’s werden ook waargenomen voor blootstelling van de vader aan dieseluitlaatgassen, minerale oliën en lood. Het risico van NHL bleek gerelateerd te zijn met te blootstelling van de vader aan geoxygeneerd oplosmiddel en benzine uitlaten.

Foetale groei en acute lymfatische leukemie bij kinderen: bevindingen van het internationaal kinderleukemie consortium.
Milne E , Greenop KR , Metayer C , Schüz J , Petridou E , Pombo – de- Oliveira MS , Infante – Rivard C , Roman E , Dockerty JD , Spector LG , Koifman S , Orsi L , Rudant J , Dessypris N , Simpson J , Lightfoot T, Kaatsch P , Baka M , Faro A , Armstrong BK , Clavel J , Buffler PA
Int J Cancer. 2013, 133(12):2968-2979.

Positieve associaties zijn gemeld tussen de versnelde groei van de foetus en het risico van acute lymfatische leukemie (ALL) bij het kind. De auteurs onderzochten deze associatie door het poolen van individuele data van 12 case-control studies die deelnemen aan de Childhood Leukemia International Consortium. Twee maten van de foetale groei, gewicht voor zwangerschapsduur en proportie van optimale geboortegewicht (POGG) werden geanalyseerd. Studie – specifieke odds ratio’s (OR’s) en 95 % betrouwbaarheidsintervallen (CI’s) werden geschat met behulp van multivariabele logistische regressie, en gecombineerd in fixed effects meta-analyses. Samengevoegde analyses van alle gegevens werden ook uitgevoerd met multivariabele logistische regressie. Subgroep analyses worden uitgevoerd wanneer dat mogelijk is. Gegevens over het gewicht voor de zwangerschapsduur waren beschikbaar voor 7.348 gevallen en 12.489 controles uit alle 12 studies en POGG gegevens waren beschikbaar voor 1.680 gevallen en 3.139 controles uit drie studies. De samenvattende OR’s van de meta-analyses waren 1,24 (95% CI: 1,13 , 1,36) voor kinderen die groot waren voor de zwangerschapsduur ten opzichte van normaal voor de zwangerschapsduur, en 1,16 (95% CI: 1,09, 1,24) voor een standaard afwijking toename van de POGG. De samenvattende en de gepoolde OR’s voor klein voor de zwangerschapsduur kinderen waren 0,83 (95% CI: 0,75, 0,92) en 0,86 (95% CI: 0,77, 0,95) respectievelijk. De resultaten waren consistent in de subgroepen gedefinieerd door geslacht, etniciteit en immunofenotype, en wanneer de analyse werd beperkt tot kinderen die geen hoog geboortegewicht hadden.

Conclusies: Het bewijs dat versnelde foetale groei wordt geassocieerd met een bescheiden verhoogd risico op ALL bij kinderen is sterk en consistent met bekende biologische mechanismen met insulineachtige groeifactoren.

PRENATAAL ROKEN VAN DE OUDERS EN HET RISICOOP VAN ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Milne E, Greenop KR, Scott RJ, Bailey HD, Attia J, Dalla-Pozza L, de Klerk NH, Armstrong BK.
Am J Epidemiol. 2012; 175: 43-53.

De associatie tussen roken door de ouders en het risico van kinderen voor acute lymfatische leukemie (ALL) werd onderzocht in een Australische populatie aan de hand van een case-control studie met 388 gevallen en 868 controles met leeftijd <15 jaar, gerekruteerd tussen 2003 en 2006. Beide ouders van het kind verstrekten informatie over hun rookgewoonten voor elk jaar vanaf de leeftijd van 15 jaar voor de geboorte van het kind. De gegevens werden geanalyseerd met behulp van logistische regressie. Roken van de moeder was niet geassocieerd met het risico van ALL bij kinderen, maar de odds ratio voor vaderlijke roken van ≥ 15 sigaretten per dag rond de tijd van de conceptie van het kind was 1,35 (95% betrouwbaarheidsinterval: 0,98, 1,86). De associaties tussen roken door de ouders en het risico van ALL bij kinderen verschilde niet wezenlijk door immunofenotype of cytogenetische subtype. Meta-analyses van vaderlijke roken, met inbegrip van resultaten van de Australische studie betreffende oorzaken van acute lymfoblastische leukemie bij kinderen en die van eerdere studies, gaf een samenvattende odds ratio van 1,15 (95% betrouwbaarheidsinterval: 1,06, 1,24) voor een vaderlijke roken rond de tijd van conceptie van het kind en 1,44 (95% betrouwbaarheidsinterval: 1,24, 1,68) voor het roken van ≥ 20 sigaretten per dag op dat moment.

Conclusie: De onderzoeksresultaten wijzen erop dat zwaar roken door de vader rond de tijd van de bevruchting een risicofactor is voor ALL in de kindertijd. Mannen moeten sterk aangemoedigd om het roken te staken, in het bijzonder wanneer ze plannen een gezin te stichten.

FOETALE GROEI EN HET RISICO OP ACUTE LYMPHOBLASTISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN: RESULTATEN VAN EEN AUSTRALISCHE GEVALLEN-CONTROLES STUDIE.
Milne E , Royle JA , de Klerk NH , Blair E , Bailey H , Cole C , Attia J , Scott RJ , Armstrong BK .
Am J Epidemiol. 2009; 170(2):221-228.

In deze Australische populatie gebaseerde gevallen-controles studie werd de relatie tussen intrauterine groei en het risico op acute lymfoblastische leukemie bij kinderen (ALL) onderzocht bij 347 gevallen en 762 controles jonger dan 15 jaar in de periode 2003 tot 2006. Informatie over de proportie van het optimaal geboortegewicht, een maatstaf voor de kwaliteit van de foetale groei werd verzameld via een vragenlijst die ingevuld werd door de moeder. De gegevens werden geanalyseerd door middel van logistische regressie. Het risico op ALL was positief geassocieerd met de proportie van het optimale geboortegewicht. De odds ratio voor een stijging met 1 standaarddeviatie was 1.18 (95% betrouwbaarheids-interval 1.04 tot 1.35).

Deze associatie was ook aanwezig bij kinderen zonder hoog geboortegewicht wat suggereert dat versnelde groei, eerder dan hoog geboortegewicht op zich geassocieerd is met ALL. Gelijkaardige verbanden tussen proportie van optimaal geboortegewicht en ALL werden vastgesteld voor beide geslachten en doorheen de verschillende leeftijdsgroepen en leukemietypes.

Conclusie: De resultaten van deze studie bevestigen de vroegere studie die een positief verband vonden tussen de snelheid van foetale groei en het latere risico op ALL bij kinderen.

FOLAAT EN ANDERE VITAMINE SUPPLEMENTEN TIJDENS DE ZWANGERSCHAP EN HET RISICO OP ACUTE LYMFOBLASTISCHE LEUKEMIE BIJ DE NAKOMELINGEN.
Milne E, Royle JA , Miller M , Bower C, de Klerk NH , Bailey HD , van Bockxmeer F , Attia J, Scott RJ , Norris MD , Haber M, Thompson JR , Fritschi L , Marshall GM , Armstrong BK.
Int J Cancer. 2010; 1; 126: 2690-2699.

De Australische studie van de oorzaken van acute lymfoblastische leukemie bij kinderen (Aus-ALL) is ontworpen om de hypothese te testen, die door een eerdere West-Australische studie werd gesuggereerd, dat foliumzuur suppletie bij de moeder tijdens de zwangerschap het risico van acute lymfoblastische leukemie (ALL) kan reduceren. Aus-ALL is een nationale, populatie-gebaseerd, multicenter case-control studie die prospectief 416 gevallen en 1.361 controles recruteerde tussen 2003 en 2007. Gedetailleerde informatie werd verzameld over het gebruik van foliumzuur en andere vitaminesupplementen de moeder voor en tijdens de zwangerschap. De gegevens werden geanalyseerd met behulp van logistische regressie met correctie voor het matchen van factoren en de potentiële confounders. Een meta-analyse met de resultaten van eerdere studies van foliumzuur suppletie werd eveneens uitgevoerd. De auteurs vonden een zwak bewijs van een beschermend effect van maternale folaatsupplementen vóór de zwangerschap tegen de risico’s van de kinderen met ALL, maar geen bewijs voor een beschermend effect van het gebruik tijdens de zwangerschap. Een meta-analyse van deze en 2 andere studies, maar niet de studie die de hypothese heeft opgeworpen, vond ook weinig aanwijzingen dat foliumzuur suppletie tijdens de zwangerschap beschermt tegen ALL: de samenvatting odds ratio’s voor folaatsupplementen waren 1,06 [95% betrouwbaarheidsinterval (BI): 0,77-1,48] voor folaatsupplementen en 1,02 (95% BI: 0.86-1.20) met betrekking tot geen vitamine suppletie. Voor vitamine supplementen in het algemeen was de samenvatting OR van een meta-analyse van 5 studies, inclusief de Aus-ALL, 0,83 (95% CI: +0.73-0,94).

Conclusie: Vitamine supplementen tijdens de zwangerschap kunnen beschermen tegen ALL bij kinderen, maar het is onwaarschijnlijk dat dit effect groot is of, indien reëel, specifiek het gevolg isvan foliumzuur.

VROEGE VACCINATIE BESCHERMT TEGEN KINDERLEUKEMIE: EEN SYSTEMATISCHE REVIEW EN META-ANALYSE.
Morra ME, Kien ND, Elmaraezy A, Abdelaziz OAM, Elsayed AL, Halhouli O, Montasr AM, Vu TL, Ho C, Foly AS, Phi AP, Abdullah WM, Mikhail M, Milne E, Hirayama K, Huy NT.
Sci Rep. 2017 Nov 22; 7 (1): 15986.

Leukemie is de meest gediagnosticeerde kanker bij kinderen. De etiologie ervan is nog grotendeels onbekend. Groeiend bewijs ondersteunt een rol van infecties in de etiologie van acute lymfatische leukemie (ALL), en de betrokkenheid van het immuunsysteem suggereert dat vaccinatie ook een rol kan spelen. De bevindingen in de gepubliceerde literatuur zijn echter inconsistent. Daarom voerden de auteurs een PRISMA-systematische review en meta-analyse uit. 14 studies werden geïdentificeerd en in een meta-analyse opgenomen. De bestudeerde vaccinaties omvatten Bacillus Calmette-Guérin (BCG) -vaccin, het drievoudig vaccin, hepatitis B-vaccin (HBV), polio, mazelen, rodehond, bof, trivalent MMR-vaccin en Haemophilus influenza type B (HiB) -vaccin. Er werd een beschermende associatie waargenomen tussen elke vaccinatie in het eerste levensjaar en het risico op kinderleukemie (globale odds ratio (OR) 0,58 [95% betrouwbaarheidsinterval (BI) 0,36-0,91]). Wanneer individuele vaccins werden geanalyseerd, werd enig bewijs van een associatie alleen waargenomen voor BCG (globale OR 0,73 [95% BI 0,50 – 1,08]).

Conclusies: Vroege vaccinatie lijkt geassocieerd te zijn met een verlaagd risico op kinderleukemie. Deze bevinding kan worden onderbouwd door de associatie waargenomen voor BCG. Gezien de relatief onnauwkeurige aard van de resultaten van deze meta-analyse, moeten deze bevindingen voorzichtig worden geïnterpreteerd en in toekomstige studies worden gerepliceerd.

ACHTERGROND STRALING EN LEUKEMIE BIJ KINDEREN: EEN CASE-CONTROL STUDIE OP BASIS VAN LANDELIJKE REGISTERS.
Nikkilä A, Erme S, Arvela H, Holmgren O, Raitanen J, Lohi O, Auvinen A.
Int J Cancer. 2016; 139 (9): 1975-1982.

Hoge doses ioniserende straling zijn een gekende oorzaak van leukemie bij kinderen. Er blijft echter grote onzekerheid over het effect van lage stralingsdoses zoals achtergrondstraling, en de potentiële verschillen tussen genetische subgroepen van leukemie is weinig onderzocht. De auteurs onderzochten de associatie tussen de achtergrond gammastraling en leukemie bij kinderen met behulp van een landelijk register-gebaseerde case-control studie. Voor elk van de 1093 gevallen werden drie voor leeftijd en geslacht gematchte controles geselecteerd (N = 3279). Voorwaardelijke logistische regressie analyses werden gecorrigeerd voor de verstorende variabelen, het syndroom van Down, geboortegewicht (groot voor de zwangerschapsduur), en roken van de moeder. Volledige residentiële geschiedenis en eerder verzamelde survey data van de achtergrond gammastraling in Finland werden gebruikt om de blootstelling van de proefpersonen aan gammastraling binnen en buiten te beoordelen. Over het geheel genomen was er een niet-significante associatie tussen achtergrond gammastraling en leukemie bij kinderen met de OR van 1,01, 95% CI 0,97 en 1,05 voor 10 nSv / u verhoging van de gemiddelde equivalente dosis op het rode beenmerg). Subgroepanalyses, leeftijdsgroep 2 – <7 jaar toonde een groter effect (OR 1,27, 95% CI 1,01, 1,60 voor 1 mSv verhoging van equivalente cumulatieve dosis op het rode beenmerg). Er werd een suggestief verschil in OR gevonden voor genetische subtypes.

Conclusies: Deze resultaten verschaffen verdere steun aan het idee dat lage doses van ioniserende straling het risico voor leukemie verhogen, met name op de leeftijd van 2 – <7 jaar. Deze bevindingen wijzen op een groter effect van straling op leukemie met hoge hyperpdiploidie dan andere subgroepen, maar dit resultaat behoeft verdere bevestiging.

KINDERLEUKEMIE EN -KANKER IN DE OMGEVING VAN DUITSE NUCLEAIRE REACTORS: BETEKENIS, CONTEXT EN UITLOPERS VAN RECENTE STUDIES.
Nussbaum RH .
Int J Occup Environ Health. 2009; 15(3):318-323.

Een door de overheid betaalde studie over kinderkanker in de nabijheid van Duitse kerncentrales toonde aan dat kinderen jonger dan 5 jaar die op minder dan 5 km van de kerncentrale wonen een dubbel zo groot risico hadden voor leukemie. Deze onderzoekers besloten dat er geen radiologische verklaring was en geen verstorende variabelen werden vastgesteld en dat derhalve de reden van deze associatie onduidelijk is.

GEBOORTEGEWICHT EN ANDERE PERINATALE KENMERKEN EN LEUKEMIE BIJ KINDEREN IN CALIFORNIË.
Oksuzyan S, Crespi CM, Cockburn M, Mezei G, Kheifets L.
Cancer Epidemiol. 2012; 36: e359-65.

De auteurs voerden een groot register gebaseerde studie uit in Californië over de associatie tussen perinatale factoren en leukemie bij kinderen, met een analyse van de twee grote subtypen, acute lymfatische leukemie (ALL) en acute myeloïde leukemie (AML).

Zij verbonden Californische kanker- en geboorteregisters om informatie over 5788 gevallen en 5788 controles, gematcht op leeftijd en geslacht (1:1) te verkrijgen. Zij onderzochten de associatie van het geboortegewicht, zwangerschapsduur, geboorte en zwangerschap orde, leeftijden van de ouders, en de bijzondere voorwaarden tijdens de zwangerschap en het risico van totale leukemie, ALL en AML met behulp van voorwaardelijke logistische regressie met correctie voor potentiële confounders.

De odds ratio (OR) per 1000 gram toename in geboortegewicht was 1,11 voor zowel totale leukemie als ALL. De OR was het hoogst voor baby’s met een gewicht van ≥ 4500 g met referentie <2500 g: 1,59 (95% BI: 1,05 tot 2.40) en 1,70 (95% BI: 1,08 tot +2,68) voor de totale leukemie en ALL, respectievelijk. Voor AML, werd toename van het risico ook waargenomen, maar de schatting was onnauwkeurig als gevolg van kleine aantallen. In vergelijking met de gemiddeld-voor-zwangerschapsduur (AGA) hadden de groot-voor-zwangerschapsduur (LGA) baby’s een licht verhoogd risico op totale leukemie in de kindertijd (OR = 1.10) voor zowel ALL als AML (OR = 1,07 en OR = 1.13, respectievelijk), maar de schattingen waren onnauwkeurig. Klein-voor-zwangerschapsduur (SGA) werd in verband gebracht met een verlaagd risico op leukemie bij kinderen (OR = 0,81, 95% CI: 0.67 tot 0,97) en ALL (OR = 0,77, 95% CI: 0,63 tot +0.94), maar niet AML. De eerstgeborene was geassocieerd met een verminderd risico op AML alleen (OR = 0,70, 95% CI: 0,53 tot 0.93). In vergelijking met kinderen met een vaderlijke leeftijd <25 jaar, hadden kinderen met een vaderlijke leeftijd tussen 35 en 45 jaar een verhoogd risico op totale leukemie in de kindertijd (OR = 1,12, 95% CI: 1,04 tot +1,40) en ALL (OR = 1,23, 95% CI : 1.04-1.47). Geen van de onderzochte omstandigheden tijdens de zwangerschap of de leeftijd van de moeder werden in verband gebracht met een verhoogd risico op leukemie bij kinderen of haar subtypen.

Conclusies: Deze resultaten suggereren dat een hoog geboortegewicht en LGA geassocieerd zijn met een verhoogd risico en SGA met een verminderd risico van totaal leukemie bij kinderen en ALL, dat de eerstgeborene een verminderd risico van AML heeft, en dat de toegenomen vaderlijke leeftijd werd geassocieerd met een verhoogd risico op ALL. Deze bevindingen suggereren dat de associaties van leukemie bij kinderen en perinatale factoren sterk afhankelijk is van het subtype van de leukemie.

Wonen op een boerderij, contact met landbouwdieren en huisdieren, en acute lymfoblastaire leukemie bij kinderen: samengevoegde en meta-analyses van het Childhood Leukemia International Consortium.
Orsi L, Magnani C, Petridou ET, Dockerty JD, Metayer C, Milne E, Bailey HD, Dessypris N, Kang AY, Wesseling C, Infante-Rivard C, Wünsch-Filho V, Mora AM, Spector LG, Clavel J.
Cancer Med. 2018 Jun; 7 (6): 2665-2681.

De associaties tussen acute lymfoblastische leukemie bij kinderen (ALL) en verschillende factoren gerelateerd aan vroege stimulatie van het immuunsysteem, dat wil zeggen boerderijverblijf en regelmatig contact met landbouwdieren (vee, pluimvee) of huisdieren in de vroege kinderjaren, werden onderzocht met behulp van gegevens van 13 case-control studies van het Childhood Leukemia International Consortium. De studiegroep omvatte 7.847 ALL-gevallen en 11.667 controles van 1 tot 14 jaar oud. In alle onderzoeken werden de gegevens van de casussen en controlegroepen verkregen met behulp van gestandaardiseerde vragenlijsten. Gepoolde odds ratio’s (OR’s) en 95% betrouwbaarheidsintervallen (CI’s) werden geschat door onvoorwaardelijke logistische regressie gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht, studie, maternale scholing en leeftijd van de moeder. Contact met vee in het eerste levensjaar was omgekeerd geassocieerd met ALL (OR = 0,65, 95% BI: 0,50, 0,85). Inverse associaties werden ook waargenomen voor contact met honden (OR = 0,92, 95% BI: 0,86, 0,99) en katten (OR = 0,87, 95% BI: 0,80, 0,94) in het eerste levensjaar. Er was geen bewijs van een significante associatie met verblijf op de boerderij in het eerste levensjaar.

Conclusies: De bevindingen van deze grote gepoolde en meta-analyses voegen aanvullend bewijs toe aan de hypothese dat regelmatig contact met dieren in de vroege kinderjaren omgekeerd evenredig geassocieerd is met het risico op ALL bij kinderen. Dit is consistent met de delayed infection hypothese van Greaves.

ASSOCIATIES TUSSEN VACCINATIE EN KANKER BIJ KINDEREN IN TEXAS.
Pagaoa MA, Okcu MF, Bondy ML, Scheurer ME.
J Pediatr. 2011; 158 (6) :996-1002.

Het doel van deze studie was om na te gaan of kinderen geboren in gebieden in Texas met een hogere vaccinatiegraad een lager risico op kanker hebben.

De Texas Cancer Registry ïdentificeerde 2.800 gevallen gediagnosticeerd in de periode 1995-2006, die waren geboren in Texas en gediagnosticeerd op de leeftijd van 2 tot 17 jaar. De staat geboorteakte gegevens werden gebruikt om 11 200 leeftijd en geslacht gematchte controlegroep samen te stellen. Een multilevel mixed-effects regressie model vergeleek de vaccinatiegraad onder de gevallen en controles onderwerpen op het niveau van de volksgezondheidsregio en de provincie.

Kinderen geboren in provincies met een hogere hepatitisB-vaccinatie-dekking hadden een lagere kans op kanker (OR=0,81, 95% CI:0,67 – 0,98) en acute lymfatische leukemie (ALL) (OR=0,63, 95% CI: 0,46 – 0,88).

Een verminderde kans voor ALL was ook geassocieerd op het provinciaal niveau met hogere dekking met het geïnactiveerde poliovirus vaccin (OR = 0,67, 95% CI: 0,49 tot 0,92) en 4-3-1-3-3 vaccinatie series (OR = 0,62, 95% CI: 0,44 tot 0,87). Kinderen geboren in de volksgezondheidsgebieden met een hogere dekking met het Haemophilus influenzae type b-conjugaat vaccin hadden minder kans op ALL (OR: 0,58; 95% CI: 0,42 tot 0,82).

Conclusies: Enkele veel voorkomende vaccins voor kinderen lijken op bevolkingsniveau te beschermen tegen ALL.

IS GEBOORTEGEWICHT GERELATEERD AAN HET OPTREDEN VAN LYMFOMEN BIJ KINDEREN? EEN META-ANALYSE.
Papadopoulou C, Antonopoulos CN, Sergentanis TN, Panagopoulou P, Belechri M, Petridou ET.
Int J Cancer. 2012; 130: 179-189.

Verschillende risicofactoren zijn geïdentificeerd voor lymfomen tijdens de jeugd. Het doel van deze meta-analyse is om de huidige gegevens over het verband tussen geboortegewicht met voornamelijk het risico op non-Hodgkin lymfoom (NHL) te synthetiseren, gezien de gelijkenis met acute lymfatische leukemie, Hodgkin-lymfoom (HL) en andere categorieen van lymfoom. Twee cohort (278.751 kinderen) en zeven case-control studies (2.660 cases en 69.274 controles) werden opgenomen. Effectschattingen ten aanzien van NHL, HL en alle lymfomen werden samengevoegd met behulp van vaste of random effects modellen in twee afzonderlijke analyses: meer specifiek, hoog werd vergeleken met normaal of elk geboortegewicht. Evenzo werd laag geboortegewicht vergeleken met normaal of elk geboortegewicht. Er werd geen statistisch significant verband gevonden tussen hoog geboortegewicht, in vergelijking met normaal geboortegewicht, en het risico voor NHL plus Burkitt lymfoom (OR = 1,17, 95% BI = 0.76-1.80, random effecten), HL (OR = 0,94, 95% BI = 0.64-1.38, vaste effecten) of een plus Burkitt lymfoom (OR = 1,09, 95% BI = 0.76-1.56, vaste effecten). Een nul associatie ontstond toen een laag geboortegewicht werd vergeleken met een normaal geboortegewicht voor de NHL plus Burkitt lymfoom (OR = 1,07, 95% BI = 0.71-1.62, random effecten), HL (OR = 0,94, 95% BI = 0.54-1.65, vaste effecten) of een plus Burkitt lymfoom (OR = 1,02, 95% BI = 0.79-1.33, vaste effecten). Evenzo werd geen verband gevonden als hoog of laag geboortegewicht werd vergeleken met elk geboortegewicht.

Conclusie: Hoewel de huidige gegevens geen relatie aantonen, kan geboortegewicht een te groffe indicator zijn om een echte associatie van foetale groei met specifieke lymfoom categorieën te laten zien. Vandaar de behoefte aan het gebruik van betere proxies die rekening houden met het moment van de zwangerschapsduur.

Blootstelling aan straling van CT-scans in de kindertijd en het daaruit voortvloeiende risico op leukemie en hersentumoren: een retrospectief cohortonderzoek.
Pearce MS, Salotti JA, Little MP, McHugh K, Lee C, Kim KP, Howe NL, Ronckers CM, Rajaraman P, Sir Craft AW, Parker L, Berrington de González A.
Lancet. 2012; 380 (9840): 499 tot 505.

Hoewel CT-scans klinisch zeer nuttig zijn, bestaat er een potentieel risico op kanker ten gevolge van de ioniserende straling, en dit in het bijzonder voor kinderen die meer stralingsgevoelig zijn dan volwassenen. De auteurs trachten het extra risico op leukemie en hersentumoren na CT-scans te beoordelen in een cohort van kinderen en jonge volwassenen.

In deze retrospectieve cohort studie werden patiënten opgenomen die geen diagnose van kanker hadden en die voor het eerst met CT werden onderzocht in de National Health Service (NHS) centra in Engeland, Wales of Schotland (Groot-Brittannië) tussen 1985 en 2002, toen ze jonger waren dan 22 jaar. Gegevens over de incidentie van kanker, sterfte en verlies voor follow-up werden verkregen van de NHS Centraal Register van Jan 1, 1985, tot Dec 31 mei 2008. De geabsorbeerde doses in mGy in hersenen en rode beenmerg per CT-scan werden geschat en de toename in de incidentie van leukemie en hersentumoren werd met Poisson relatieve risico-modellen beoordeeld. Om inclusie van CT-scans met betrekking tot de diagnose van kanker te voorkomen, begon de follow-up voor leukemie 2 jaar na de eerste CT en voor hersentumoren 5 jaar na de eerste CT.

Tijdens de follow-up, werden 74 van de 178.604 patiënten gediagnosticeerd met leukemie en 135 van 176.587 patiënten met hersentumoren. Een positieve associatie werd opgemerkt tussen stralingsdosis van CT-scans en leukemie (excess relatief risico [ERR] per mGy 0,036, 95% BI 0,005 – 0,120, p = 0,0097) en hersentumoren (0,023 , 0,010 – 0,049, p <0,0001). Vergeleken met patiënten met een dosis van minder dan 5 mGy was het relatieve risico van leukemie patiënten die een cumulatieve dosis van ten minste 30 mGy hebben (gemiddelde dosis 51,13 mGy) 3,18 (95% CI 1,46 – 6,94) en het relatieve risico op hersenkanker voor patiënten die een cumulatieve dosis van 50 tot 74 mGy (gemiddelde dosis 60,42 mGy) 2,82 (1,33 – 6,03).

Conclusie: Het gebruik van CT-scans bij kinderen met cumulatieve doses van ongeveer 50 mGy zou het risico op leukemie bijna verdrievoudigen en doses van ongeveer 60 mGy het risico op hersenkanker verdrievoudigen. Omdat deze vormen van kanker relatief zeldzaam zijn, zijn de cumulatieve absolute risico’s eerder klein: in de 10 jaar na de eerste scan bij patiënten jonger dan 10 jaar kan een toename van 1 geval van leukemie en een toename van 1 geval van hersentumor per 10.000 hoofd CT-scans worden verwacht. Hoewel de klinische voordelen opwegen tegen de kleine absolute risico’s, moeten de stralingsdoses van CT-scans zo laag mogelijk worden gehouden en alternatieve procedures zonder ioniserende straling dienen overwogen te worden.

IN VITRO FERTILISATIE EN RISICO OP KINDERLEUKEMIE IN GRIEKENLAND EN ZWEDEN.
Petridou ET, Sergentanis TN, Panagopoulou P, Moschovi M, Polychronopoulou S, Baka M, Pourtsidis A, Athanassiadou F, Kalmanti M, Sidi V, Dessypris N, Frangakis C, Matsoukis IL, Stefanadis C, Skalkidou A, Stephansson O, Adami HO , Kieler H.
Pediatr Blood Cancer. 2012; 58: 930-936.

Het risico op kanker bij kinderen die geboren zijn na in vitro fertilisatie (IVF) blijft grotendeels onbekend. De auteurs wilden het risico van leukemie en lymfoom na IVF onderzoeken met behulp van twee landelijke datasets.

De ziekenhuis gebaseerde case-control studie in Griekenland werd afgeleid van het Nationaal Register voor hematologische maligniteiten bij kinderen (1996-2008, 814 leukemie en 277 lymfoom incident gevallen met hun 1:1 gematchte controles). De Zweedse case-control studie werd genesteld in de Zweedse Medisch Geboorten Register (MBR) (1995-2007, 520 leukemie en lymfoom 71 gevallen met hun 5200 en 710 gematchte controles) met vaststelling van de incidentie van gevallen van kanker in het Nationaal Kanker Register. Studie-specifieke en gezamenlijke odds ratio’s (OR) werden geschat met behulp van conditionele logistische regressie, met correctie voor mogelijke risicofactoren.

Landelijke studies wezen op een vergelijkbare grootte van het extra risico op leukemie na IVF en om een nul verband tussen IVF en lymfoom. Het aandeel van leukemie gevallen toegeschreven aan IVF was 3% in Griekenland en 2,7% in Zweden, de prevalentie van IVF in de gematchte controles was 1,8% en 1,6% respectievelijk. In de gecombineerde multivariabele analyses, was het verhoogde risico op leukemie beperkt tot de leeftijd lager dan 3,8 jaar (OR = 2,21, 95% betrouwbaarheidsinterval, BI: 1,27-3,85) en acute lymfatische leukemie (ALL) (OR = 1,77, 95% CI: 1.06-2.95) zonder voldoende bewijs van een verhoogd risico voor andere soorten leukemie (OR = 1,34, 95% CI: 0,38 tot 4,69). Na IVF was de OR voor ALL 2,58 (95% BI: 1.37-4.84) voor de leeftijd van 3,8 en 4,29 (95% CI: 1,49 tot 12,37) voor de leeftijd van 2 jaar.

Conclusies: IVF lijkt geassocieerd te zijn met een verhoogd risico op een vroeg begin van ALL in het nageslacht.

BINNENHUIS RADON EN KINDERLEUKEMIE.
Raaschou-Nielsen O .
Radiat Prot Dosimetry. 2008; 132: 175-181.

Deze studie geeft een overzicht van de epidemiologische literatuur betreffende de relatie tussen blootstelling aan radon in de woning en het risico op kinderleukemie. De resultaten van 12 ecologische studies tonen een consistent beeld van hogere incidentie en mortaliteit voor kinderleukemie in gebieden met een hoger gemiddelde radon concentratie binnenshuis. Alhoewel de resultaten van dergelijke studies nuttig zijn om hypotheses te genereren, moeten ze toch met veel voorzichtigheid bekeken worden aangezien de data geaggregeerd en geanalyseerd zijn voor geografische gebieden en niet voor individuen. De zeven beschikbare gevallen-controles studies over kinderleukemie met metingen van de radon concentraties in de woningen van de gevallen en de controles gaven gemengde resultaten met een indicatie van een zwakke (relatief risico < 2) associatie met acute lymfoblastische leukemie. De huidige epidemiologische evidentie suggereert een zwak verband tussen blootstelling aan radon binnenshuis en kinderleukemie. Meer gevallen-controles studies met voldoende statistische power zijn nodig om zwakke verbanden op te sporen. Deze studies moeten gebaseerd zijn op een studieontwerp en -methode die misclassifatie van de blootstelling tot een minimum herleidt en een hoge participatiegraad en lage selectiebias garandeert.

BLOOTSTELLING AAN DIAGNOSTISCHE STRALING EN ECHOGRAFIE IN HET BEGIN VAN HET LEVEN EN HET RISICO OP KINDERKANKER: CASE-CONTROL STUDIE.
Rajaraman P, Simpson J, Neta G, Berrington de Gonzalez A, Ansell P, Linet MS, Ron E, Roman E.
BMJ. 2011; 342: d472.

Het doel van deze studie is te onderzoeken of het risico voor kanker bij kinderen geassocieerd is met blootstelling aan diagnostische straling en echografie in utero en in de vroege jeugd (leeftijd 0-100 dagen).

2690 gevallen van kinderkanker en 4858 voor leeftijd, geslacht en regio gematchte controles uit de Verenigd Koninkrijk Childhood Cancer Study (UKCCS), geboren tussen 1976 en1996 maken deel uit van deze case-control studie.

Logistische regressie modellen geconditioneerd voor matching factoren, met correctie voor leeftijd van de moeder en geboortegewicht van het kind, gaven geen bewijs van een verhoogd risico op kanker bij kinderen met een in utero blootstelling aan ultrason scans. Er was een indicatie van een lichte toename in het risico ten gevolge van in utero blootstelling aan röntgenstraling voor alle vormen van kanker (odds ratio 1,14, 95% betrouwbaarheidsinterval 0,90 tot 1,45) en leukemie (1,36, 0,91 tot 2,02), maar dit was niet statistisch significant. Blootstelling aan diagnostische x-stralen in de vroege jeugd (0-100 dagen) werd geassocieerd met een kleine, niet-significante toename van risico’s voor alle vormen van kanker en leukemie, evenals een verhoogd risico van lymfoom (odds ratio 5.14, 1.27 tot 20.78) op basis van de kleine aantallen.

Conclusies: Hoewel de resultaten voor lymfoom herhaald moeten worden, wijzen alle bevindingen op mogelijke risico’s van straling bij doses die lager zijn dan deze die optreden bij courante procedures zoals CAT scans. Dit suggereert de noodzaak van een voorzichtig gebruik van diagnostische beeldvorming van het abdomen en het bekken van de moeder tijdens de zwangerschap en bij kinderen op zeer jonge leeftijd.

BEROEPSMATIGE BLOOTSTELLING VAN OUDERS AAN UITLATEN, OPLOSMIDDELEN, LIJMEN EN VERVEN, EN HET RISICO OP LEUKEMIE BIJ HUN KINDEREN.
Reid A, Glas DC, Bailey HD, Milne E, Armstrong BK, Alvaro F, Fritschi L.
Kanker veroorzaakt Control. 2011, 22) :1575-1585.

Het is onbekend of beroepsmatige blootstelling van de ouders aan chemische producten voor, tijdens of na de zwangerschap, het risico op acute lymfoblastische leukemie (ALL) bij de kinderen doet toenemen. Er zijn maar weinig studies over dit onderwerp waarbij de blootstellingen van de moeder werd bekeken.

In een Australische case-control studie van ALL bij kinderen jonger dan 15 jaar, werden ouders ondervraagd over de taken die zij uitvoerden in elke uitgevoerde job met behulp van een set van job-specifieke modules (JSMs). Een deskundige beoordeelde de kans op blootstelling aan uitlaat, oplosmiddelen, lijm, en verf. De blootstelling werd onderzocht in elke functie 2 jaar, 1 jaar en op elk moment vóór de geboorte van het kind, en tot een jaar na de geboorte van het kind.

Blootstelling aan oplosmiddellen was gelijk voor case en controle moeders in alle perioden. Meer case moeders hadden een matige / hoge blootstelling aan uitlaat voor de geboorte van het kind dan de controle moeders (p = 0,010). Blootstelling aan een matig of aanzienlijk niveau van de uitlaat van moeders (OR = 1,97 95% CI 0.99 tot 3.90) en vaders (OR = 1,37 95% BI +1,01 tot 1,86) voor de geboorte verhoogt het risico op ALL bij hun nakomelingen. Blootstelling aan verf, pigmenten, lijmen en harsen was bij case en controle ouders vergelijkbaar.

Conclusie: Er werd weinig bewijs gevonden dat beroepsmatige blootstelling van ouders aan oplosmiddelen, lijm, verf in verband staat met ALL bij hun kinderen. Er was enig bewijs dat ALL geassocieerd is met blootstelling aan uitlaatgassen.

KINDEREN MET ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE EN INDICATOREN VAN VROEGE IMMUUNSTIMULATIE: DE INTERNATIONAAL CONSORTIUM KINDERLEUKEMIE STUDIE.
Rudant J, Lightfoot T, Urayama KY, Petridou E, Dockerty JD, Magnani C, E Milne, Spector LG, Ashton LJ, Dessypris N, Kang AY, Miller M, Rondelli R, Simpson J, Stiakaki E, L Orsi, Roman E , Metayer C, Infante-Rivard C, Clavel J.
Am J Epidemiol. 2015; 181 (8): 549-562.

De associaties tussen kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL) en een aantal proxies van vroege stimulatie van het immuunsysteem, dat wil zeggen, verblijf in een crèche, geboorte orde, door de moeder gemelde infecties in de kinderleeftijd en het geven van borstvoeding, werden onderzocht met behulp van gegevens uit 11 case-control studies die deelnemen aan het Internationaal Consortium Kinderleukemie (registratieperiode: 1980-2010). De steekproef omvatte 7399 ALL gevallen en 11.181 controles tussen 2 en 14 jaar. De gegevens werden verzameld via vragenlijsten aan de ouders. Gepoolde odds ratio’s en 95% betrouwbaarheidsintervallen werden berekend door onvoorwaardelijke logistische regressie, gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht, studie, het onderwijsniveau van de moeder, en de leeftijd van de moeder. Verblijf in een crèche in het eerste jaar van het leven werd geassocieerd met een verlaagd risico op ALL (odds ratio = 0,77, 95% betrouwbaarheidsinterval: 0,71, 0,84), met een duidelijke omgekeerde trend met jongere leeftijd bij start (p <0,0001). Een inverse associatie werd ook waargenomen met een borstvoedingsduur van 6 maanden of meer (odds ratio = 0,86, 95% betrouwbaarheidsinterval: 0,79, 0,94). Er werd geen significante relatie waargenomen met een geschiedenis van infecties bij jonge kinderen hoewel de odds ratio kleiner was dan 1 voor meer dan 3 infecties.

Conclusies: De bevindingen van deze grote gepoolde analyse versterken de hypothese dat verblijf in een crèche tijdens de kinderjaren en langdurige borstvoeding geassocieerd zijn met een verminderd risico op ALL.

KINDEREN MET ACUTE LEUKEMIE, VROEG VOORKOMENDE INFECTIES, EN ALLERGIE: DE ESCALE STUDIE.
Rudant J, Orsi L, Menegaux F, Petit A, Baruchel A, Bertrand Y, Lambilliotte A, Robert, Michel G, Margueritte G, Tandonnet J, Mechinaud F, Bordigoni P, Hemon D, Clavel J.
Am J Epidemiol. 2010; 172 (9): 1015-1027.

Deze studie onderzocht de rol van factoren gerelateerd aan vroege stimulatie van het immuunsysteem in het ontstaan met acute leukemie bij kinderen. Het nationale register op basis van de case-control studie ESCALE werd opgemaakt in Frankrijk in de periode 2003-2004. Populatie controles werden gematcht met gevallen voor leeftijd en geslacht. Gegevens werden verkregen van gestructureerde telefonische vragenlijsten toegediend aan moeders. Odds ratio’s werden berekend met behulp van onvoorwaardelijke regressiemodellen gecorrigeerd voor potentiële verstorende variabelen. 634 acute lymfoblastische leukemie gevallen en 86 acute myeloblastische leukemie gevallen werden opgenomen samen met 1.494 controles met een leeftijd = 1 jaar. Negatieve associaties werden waargenomen tussen acute lymfoblastische leukemie en aantal oudere broers en zusters (P voor trend <0,0001), het verblijf in een crèche voor de leeftijd van 1 jaar (odds ratio (OR) = 0,8, 95% betrouwbaarheidsinterval (BI): 0,6, 1,1), langdurige borstvoeding (OR = 0,7, 95% CI: 0,5, 1,0), herhaalde vroege voorkomende infecties (OR = 0,7, 95% CI: 0,6, 0,9), regelmatig contact met landbouwhuisdieren (OR = 0,6, 95% CI: 0,5, 0,8), frequente bezoeken aan landbouwbedrijven in het begin van het leven (OR = 0,4, 95% CI: 0,3, 0,6), en geschiedenis van astma (OR = 0,7, 95% CI: 0,4, 1,0) of eczeem (OR = 0,7, 95 % CI: 0,6, 0,9).

Conclusie: Deze resultaten ondersteunen de hypothese dat herhaalde vroege infecties en astma een rol kunnen spelen tegen acute leukemie bij kinderen.

RESIDENTIELE NABIJHEID TOT PESTICIDEGEBRUIK IN DE LANDBOUW EN ACUTE LYMPHOBLASTISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Rull RP , Gunier R , Von Behren J , Hertz A , Crouse V , Buffler PA , Reynolds P.
Environ Res. 2009; 109(7):891-899.

Voor 213 ALL gevallen en 268 gematchte controles uit de Noord-California Kinder Leukemie Studie werd aan de hand van de verblijfsgeschiedenis van de familie de nabijheid tot pesticide gebruik in de landbouw bepaald. Het effect van gematigde en hoge blootstelling voor elke groep van pesticiden werd berekend met logistische regressie. Een verhoogd risico op ALL was geassocieerd met matige blootstelling, maar niet met hoge, aan sommige fysicochemische categorieën van pesticiden zoals organofosfaten, gechloreerde fenolen, triazines en met insecticides en fumigatie-middelen. Een gelijkaardig patroon werd gevonden voor verschillende toxicolo-gische groepen van pesticiden.

GEBOORTEGEWICHT EN KINDERKANKER.
Samuelsen SO , Bakketeig LS , Tretli S , Johannesen TB , Magnus P .
Epidemiology. 2009; 20(4):484-487.

Het Noorse Medisch Geboorte Register werd gelinkt aan het Noorse Kanker Register. De data bestonden uit 1,65 miljoen kinderen van wie er 3252 voor de 16 jarige leeftijd een diagnose kanker gekregen hebben. Deze kankerdiagnosen zijn op te delen in 1010 leukemies, 870 kankers van het centraal zenuwstelsel en 1370 andere kankers. De toename in hazard rate voor alle kankers per toename van 1 kg geboortegewicht was 1.23 (95% betrouwbaarheidsinterval 1.14-1.32). voor leukemie was de toename 1.29 (95% BI 1.14-1.47), voor kankers en het centraal zenuwstelsel 1.07 (95% BI 0.93-1.23) en voor de andere kankerdiagnosen 1.29 (95% BI 1.16-1.40).

Conclusie: Er is een verband tussen verhoogd geboortegewicht en het risico op kinderleukemie.

HUISGEBONDEN BLOOTSTELLING AAN VERF EN PETROLEUMSOLVENTEN, CHROMO-SOMALE SCHADE EN HET RISICO OP KINDERLEUKEMIE.
Scélo G, Metayer C, Zhang L, Wiemels JL, Aldrich MC, Selvin S, Month S, Smith MT, Buffler PA.
Environ Health Perspect. 2009 ;117: 133-139.

In deze studie onderzoekt men of het gebruik van verf en petroleumsolventen in de woning, voor de geboorte en in de eerste kinderjaren, een effect heeft op het risico op kinderleukemie. De studie omvat 550 gevallen van acute lymfoblasten leukemie (ALL), 100 gevallen van acute myeloïde leukemie (AML) en 1 of 2 controles per geval, individueel gematcht voor geslacht, leeftijd, Spaanse etniciteit en ras. Er werd verder onderzocht op cytogeen subtype. Conditionele logistische regressie werd gebruikt om te corrigeren voor inkomen. Het risico op ALL was significant geassocieerd met blootstelling aan verf (OR = 1,65; 95% confidentie interval CI: 1,26-2,15) met een hoger risico wanneer de verf na de geboorte werd gebruikt door een andere persoon dan de moeder of bij frequent gebruik. De associatie beperkte zich tot de leukemies met translocaties tussen 12 en 21 (OR= 4,16; 95% confidentie interval CI: 1,66-10,4). Er was geen significante associatie tussen gebruik van solventen en globaal ALL risico (OR = 1,15; 95% CI: 0,87-1,51) of voor andere cytogene subtypes. Er was wel een significante associatie in de groep van 2,0 tot 5,9 jarigen (OR = 1,55; 95% CI: 1,07-2,25). In contrast met de bevindingen was er een significante toename van risico op AML geassocieerd met de solventen (OR = 2,54; 95% CI: 1,19-5,42), maar niet met blootstelling aan verf (OR = 0,64; 95% CI: 0,32-1,25).

Conclusies: Er was een verband tussen het risico op ALL en het gebruik van verf maar verdere studies zijn nodig.

VERHOGEN LANGERE FLESVOEDING EN LATERE INVOERING VAN VASTE VOEDINGSSTOFFEN HET RISICO OP ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN?
Schraw JM , Dong YQ , Okcu MF , Scheurer ME , Forman MR.
Cancer Causes Control. 2014 ; 25 (1) :73 – 80 .

Flesvoeding met melk kan de insuline – achtige groeifactor – 1 niveaus verhogen wat mogelijk een invloed heeft op het ontstaan van leukemie. De bedoeling van de huidige studie is om de associaties te onderzoeken tussen zuigelingenvoedingspraktijken en de leeftijd bij introductie van vaste stoffen en het risico van kinderen op acute lymfatische leukemie (ALL). Gevallen van kinder- en jeugd (≤ 14 jaar) ALL (n = 142) werden opgenomen in een case-control studie. Gevallen werden gematcht op leeftijd, geslacht, ras en etniciteit met twee sets controles (n = 284 totaal). Multivariabele logistische regressie werd gebruikt om de associatie tussen de zuigelingenvoedingspraktijken en leeftijd bij de introductie van vaste stoffen en de odds ratio van ALL te bepalen. In aangepaste multivariabele analyses was elke extra maand van flesvoeding geassocieerd met een 1,17 (1,09-1,25) odds ratio; elke extra maand van leeftijd bij de invoering van vaste stoffen was geassocieerd met een 1,18 (1,07-1,30) odds ratio.

Conclusies : In deze studie was langere flesvoeding en een latere leeftijd bij de introductie van vast voedsel onafhankelijk geassocieerd met een verhoogd risico op ALL. Extra studies zijn nodig om de factoren die de duur van flesvoeding en de vertraagde invoering van vaste stoffen beïnvloeden aan te pakken. De resultaten ondersteunen de potentiële rol van de energiebalans in het begin van het leven als een bijdrage aan het risico voor acute lymfatische leukemie bij kinderen.

OMGEVINGSBLOOTSTELLING EN HET RISICO OP KINDERLEUKEMIE: EEN OVERZICHT.
Schüz J, Erdmann F.
Arch Med Res. 2016; 47 (8): 607-614.

Kinderleukemie is de meest voorkomende kanker bij kinderen wereldwijd. Er zijn echter tot nu toe slechts enkele oorzaken gevonden, voornamelijk sommige genetische syndromen en hoge doses ioniserende straling. Er zijn grote inspanningen gedaan om de relatie tussen milieufactoren en het risico op kinderleukemie te bestuderen, geïnspireerd door de geografische variatie in de incidentiepercentages. Er zijn een aantal bewijzen voor de beroepsmatige blootstelling aan pesticiden van de ouders, terwijl er minder bewijsmateriaal bestaat voor een associatie met postnatale blootstelling aan pesticiden. Diagnostische straling en radonblootstelling zijn voorgesteld, maar er blijft een gebrek aan overtuigende studies. Extreem laagfrequente magnetische velden tonen in een aantal studies een kleine toename van het risico, maar bias en confounding kunnen niet uitgesloten worden als mogelijke verklaringen. Van de andere dan milieu- en straling gerelateerde factoren is de meest veelbelovende kandidaat abnormale patronen van gemeenschappelijke infecties, maar welke kinderen het grootste risico lopen en de ontstaansmechanismen zijn niet volledig begrepen. Ter afsluiting, hoewel kinderleukemie een aantal voorkomende incidentiepatronen laat zien op basis van geslacht, leeftijd en geografie die een rol in het milieu veronderstelt in zijn etiologie, zijn er geen belangrijke milieurisicofactoren, waaronder straling, vastgesteld als een belangrijke bijdrage aan de wereldwijde leukemiebelasting in de kindertijd.

Conclusies: Vanwege de jonge leeftijd bij diagnose en bewijs van chromosomale schade voor de geboorte bij veel van de getroffen kinderen, blijven de ouderlijke blootstellingen van groot belang. Hoewel de genezingspercentages van kinderleukemie hoog zijn in economisch ontwikkelde landen, is het als gevolg van de nadelige late effecten van de ziekte en de behandeling ervan noodzakelijk om veranderlijke risicofactoren te identificeren voor het implementeren van primaire preventie.

HET RISICO OP KINDERLEUKEMIE IN RELATIE TOT DE LEEFTIJD VAN DE MOEDER EN DE VADER.
Sergentanis TN, Thomopoulos TP, Gialamas SP, Karalexi MA, Biniaris-Georgallis SI, Kontogeorgi E, Papathoma P, Tsilimidos G, Skalkidou A, Iliadou AN, Petridou ET.
Eur J Epidemiol. 2015; 30 (12): 1229-1261.

De rol van reproductieve factoren, zoals de ouderlijke leeftijd in de pathogenese van kinderleukemie wordt intensief onderzocht. De resultaten van de afzonderlijke onderzoeken zijn controversieel. Deze meta-analyse beoogt de gepubliceerde gegevens over de relatie tussen de ouderlijke leeftijd en het risico van twee hoofdtypen leukemie in het nageslacht kwantitatief te synthetiseren. In aanmerking komende studies werden geïdentificeerd en gepoolde relatieve risico (RR) schattingen werden berekend met behulp van random-effecten modellen, afzonderlijk voor kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL) en acute myeloïde leukemie (AML). Subgroep analyses werden uitgevoerd voor studiedesign, geografische regio, correctiefactoren. Gevoeligheidsanalyses en meta-regressie analyses werden ook uitgevoerd. 77 studies (69 case-control en acht cohort) kwamen in aanmerking. Oudere leeftijd van moeders en vaders was geassocieerd met een verhoogd risico op ALL bij de kinderen (gepoolde RR = 1,05, 95% CI 1,01-1,10; gepoolde RR = 1,04, 95% BI 1,00-1,08, per stappen van 5 jaar, respectievelijk). De associatie tussen de leeftijd van de moeder en het risico van AML bij de kinderen toonde een U-vormig patroon, symmetrisch met bijbehorende verhoogd risico op het oudste (gepoolde RR = 1,23, 95% Cl 1,06-1,43) en de jongste (gepoolde RR = 1,23, 95% CI 1,07-1,40) uitersten. Tot slot hadden alleen maar jongere vaders een verhoogd risico op een kind met AML (gepoolde RR = 1,28, 95% CI 1,04-1,59).

Conclusies: De leeftijd van moeder en vader vormt een risicofactor voor leukemie bij kinderen, zij het met verschillende effectgrootte per leukemie subtype. Genetische en socio-economische factoren liggen ten grondslag aan de waargenomen associaties. Goed aangepaste studies, gepland door grote consortia, zullen naar verwachting de methodologische vraagstukken kunnen aanpakken, terwijl de potentiële onderliggende genetische mechanismen moeten worden opgehelderd door fundamenteel onderzoek.

GEBOORTEGEWICHT, GESLACHT EN KANKER BIJ KINDEREN: EEN VERSLAG VAN DE VERENIGD KONINKRIJK KINDERKANKER STUDIE.
Smith A, T Lightfoot, Simpson J, Roman E; UKCCS onderzoekers.
Cancer Epidemiol. 2009; 33 (5): 363-367.

Geboortegewicht is gelinkt aan het risico op de ontwikkeling van kanker bij kinderen, met name leukemie bij kinderen. Echter, ondanks het feit dat vele kankers bij kinderen een predominantie voor jongens vertonen en jongens over het algemeen een hoger gewicht dan meisjes hebben bij de geboorte zijn er weinig studies die geslacht-specifieke associatie hebben getoond. De relatie tussen geboortegewicht en het kinderkanker risico werd onderzocht met behulp van informatie uit een nationale case-control studie. Kinderen (0-14 jaar) nieuw gediagnosticeerd met kanker in GB werden verzameld tussen 1991 en 1996 (n= 3651) en werden controles voor de vergelijking geïdentificeerd, gematcht op geslacht, maand en jaar van geboorte uit registers van de primaire zorg populatie (n= 6337). Geboorte gewichten werden verkregen van de Office of National Statistics voor alle studiesubjecten geboren in Engeland en Wales. Gevallen waren gemiddeld 30 gram zwaarder bij de geboorte dan de controlegroep (p= 0,003) met verschillen volgens kanker type. Kinderen met de diagnose levertumoren wogen ongeveer 500 g minder dan de controles bij de geboorte (p <0,0001) en kinderen met leukemie waren gemiddeld 50 gram zwaarder dan die zonder (p= 0,001). Een interactie tussen geboortegewicht en geslacht werd gevonden voor acute leukemie (chi 2 = 11,2, p = 0,04) en wanneer de gegevens werden gestratificeerd naar geslacht werd een associatie tussen geboortegewicht en een hoog risico van acute lymfatische leukemie gezien bij meisjes (> 4000 g , OR 1,86, 95% CI 1.38-2.50, chi 2 voor trend 20.2, p <0,0001).

Conclusies: Deze resultaten ondersteunen de hypothese dat geboortegewicht een belangrijke determinant van kanker bij kinderen is. Bovendien zijn de gegevens in overeenstemming met het idee dat leukemie bij kinderen een prenatale oorsprong heeft.

ACHTERGROND GAMMA RADIATIE EN KINDERKANKER IN DUITSLAND: EEN ECOLOGISCHE STUDIE.
Spix C, Grosche B, Bleher M, Kaatsch P, Scholz-Kreisel P, Blettner M.
Radiat Environ Biophys. 2017; 56 (2): 127-138.

De relatie tussen lage dosis achtergrond gamma straling en kinderleukemie werd onderzocht in een aantal studies. Resultaten uit deze studies zijn inconclusief. Daarom werd in deze studie 25 jaar van de Duitse kinderkankerdata geanalyseerd met behulp van een geïnterpoleerde jaarlijkse achtergrond gamma dosis per gemeenschap in een ecologische studie. De hoofdvraag was leukemie; als verkennende vragen werden tumoren van het centraal zenuwstelsel (CNS), schildkliercarcinoom en diagnoses die minder verband houden met straling onderzocht. Een Poisson regressiemodel werd toegepast alsmede een fractionele polynomiale modelprocedure. Als de belangrijkste gevoeligheidsanalyse werd een community deprivation index opgenomen als potentiële confounder. Gevonden werd dat de jaarlijkse buitenshuis achtergrond dosisrate van de gammastraling in Duitsland ongeveer 0,5 – 1,5 mSv/jaar bedraagt, met een gemiddelde van 0,817 mSv/jaar. Er werd geen associatie gevonden tussen de jaarlijkse omgevingsdosisrate en de leukemie incidentie. Onder de verkennende analyses werd een sterke associatie gevonden met de CNS tumor incidentie [rate ratio voor 1,5 versus 0,5 mSv/jaar: 1,35; 95% betrouwbaarheidsinterval (1,17, 1,57)]. De community-deprivation index was geen confounder.

Conclusies: Er is geconcludeerd dat het onderhavige onderzoek geen associatie aantoont tussen de jaarlijkse omgevingsgammadosis en kinderleukemie, in tegenstelling tot sommige andere studies. Een associatie met CNS-incidentie werd gevonden in de verkennende analyses. Aangezien dit een ecologische studie betreft, is er geen causale interpretatie mogelijk.

VERGELIJKING VAN HET GEBOORTEGEWICHT GECORRIGEERD VOOR ZWANGER-SCHAPSDUUR EN GEBOORTEGEWICHT ALLEEN BIJ HET VOORSPELLEN VAN DE ONTWIKKELING VAN LEUKEMIE EN TUMOREN VAN HET CENTRALE ZENUWSTELSEL BIJ KINDEREN.
Sprehe MR, Barahmani N, Cao Y, T Wang, Forman MR, Bondy M, Okcu MF .
Pediatr Blood Cancer. 2010; 54: 242-9.

Hoog geboortegewicht (HGG) is een bewezen risicofactor voor kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL). Het doel van deze studie was om te evalueren of geboortegewicht (GG) gecorrigeerd voor zwangerschapsduur een betere voorspeller is dan alleen GG voor het optreden van ALL en andere maligniteiten bij kinderen. Geboorteakte gegevens van 2254 kinderen met kanker die jonger waren dan 5 jaar oud bij diagnose en geregistreerd waren in het Texas Kanker Register tijdens 1995-2003 werden vergeleken met 11.734 voor leeftijd gematchte controles. Multivariate logistische regressie werd gebruikt om modellen te vergelijken met GG-gecorrigeerd voor de zwangerschapsduur en GG alleen. In vergelijking met kinderen met een normaal gewicht voor de zwangerschapsduur (NZD), hadden kinderen die groot waren voor de zwangerschapsduur (GZD) een 1,66 keer (95% CI 1.32-2.10) hogere kans op ALL. Ook kinderen met een GG > of = 4,000 g hadden een 1,5 maal (95% CI 1,18-1,89) hogere kans voor ALL, in vergelijking met kinderen die > 2500 en <4000 wogen bij de geboorte. Met gebruik van model diagnostics, was het model met voor zwangerschapsduur gecorrigeerd GG een betere voorspeller dan het model met alleen GG. Odds ratio’s (OR) waren vergelijkbaar voor de GZD kinderen die < 4,000 g wogen en GZD kinderen die > of = 4,000 g wogen (OR = 1,5, 95% CI 0.97-2.5 en OR = 1,67, 95% CI 1.29-2.16, respectievelijk). GG was geen onafhankelijke risicofactor voor acute myeloïde leukemie of hersentumoren.

Conclusie: voor zwangerschapsduur gecorrigeerd GG is een betere voorspeller dan GG alleen van het risico voor ALL. Toekomstige studies met GG als variabele moeten zwangerschapsduur meenemen in hun analyses.

KANKER BIJ KINDEREN EN RESIDENTIËLE BLOOTSTELLING AAN SNELWEGEN: EEN LANDELIJKE COHORT STUDIE.
Spycher BD, Feller M, Röösli M, Ammann RA, Diezi M, Egger M, Kuehni CE.
Eur J Epidemiol. 2015; 30 (12): 1263-1275.

Kinderen die in de buurt van snelwegen worden zijn blootgesteld aan hogere concentraties van verkeersgerelateerde kankerverwekkende stoffen. Verschillende studies rapporteerden een verhoogd risico op kanker bij kinderen in verband met blootstelling aan het verkeer, maar het gepubliceerde bewijs is niet overtuigend. De auteurs onderzochten of het risico op kanker geassocieerd is met de nabijheid van de woonplaats tot snelwegen in een landelijke cohort studie met alle kinderen met de leeftijd <16 jaar van de Zwitserse nationale tellingen in 1990 en 2000. De incidentie van kanker is onderzocht voor de tijd tot ziekte analyse (1990-2008 ) met behulp van Cox proportionele risico modellen en voor de incidentie dichtheid analyse (1985-2008) met behulp van Poisson regressie. Er werden correcties toegepast voor de socio-economische factoren, ioniserende straling en elektromagnetische velden. In de tijd tot ziekte analyse is op basis van 532 gevallen de aangepaste hazard ratio voor leukemie voor vergelijking van kinderen die <100 meter van een snelweg wonen met niet blootgestelde kinderen (≥500 m) 1,43 (95% CI 0,79, 2,61). De resultaten waren vergelijkbaar in de incidentie dichtheid analyse met 1.367 gevallen van leukemie (incidentie ratio (IRR) 1,57; 95% CI 1,09, 2,25). Associaties waren vergelijkbaar voor acute lymfatische leukemie (IRR 1,64; 95% CI 1,10, 2,43) en sterker voor leukemie bij kinderen <5 jaar (actuarieel rendement 1,92; 95% CI 1,22, 3,04). Weinig bewijs van associatie werd gevonden voor andere tumoren.

Conclusies: Deze studie suggereert dat jonge kinderen die in de buurt van snelwegen wonen een verhoogd risico op het ontwikkelen van leukemie hebben.

ACHTERGROND IONISERENDE STRALING EN HET RISICO OP KANKER BIJ KINDEREN: EEN TELLING-GEBASEERDE LANDELIJKE COHORTSTUDIE.
Spycher BD, Lupatsch JE, Zwahlen M, Röösli M, F Niggli, Grötzer MA, Rischewski J, Egger M, Kuehni CE; Swiss Pediatric Oncology Group; Swiss National Cohort Study Group.
Environ Health Perspect. 2015; 123 (6): 622-628.

In een cohort studie gebaseerd op een landelijke telling onderzochten de auteurs of de incidentie van kanker bij kinderen geassocieerd was met achtergrond straling van aardse gammastraling en kosmische straling.

Kinderen jonger dan 16 jaar in de Zwitserse Nationale Tellingen in 1990 en 2000 werden opgenomen in de studie. De follow-up periode duurde tot 2008 en incident gevallen van kanker werden geïdentificeerd in het Zwitserse Kinderkanker Register. Een stralingsmodel werd gebruikt om het dosistempo van aardse en kosmische straling op de locatie van de woonplaats te voorspellen. Cox regressie modellen werden gebruikt om de associaties tussen het risico op kanker en het dosistempo en cumulatieve dosis beoordelen sinds de geboorte.

Onder 2.093.660 kinderen opgenomen in de telling, waren 1782 incident gevallen van kanker met 530 gevallen met leukemie, 328 met lymfoom en 423 met een tumor van het centrale zenuwstelsel (CZS). De hazard ratio voor elke millisievert toename van cumulatieve dosis van uitwendige bestraling was 1,03 (95% CI: 1,01, 1,05) voor alle kanker, 1,04 (95% CI: 1,00, 1,08) voor leukemie, 1.01 (95% CI: 0.96, 1.05) voor lymfoom, en 1,04 (95% CI: 1,00, 1,08) voor CZS tumoren. Aanpassing voor een scala van mogelijke verstorende variabelen had weinig effect op de resultaten.

Conclusie: Dit onderzoek suggereert dat achtergrondstraling kan bijdragen aan het risico van kanker bij kinderen, waaronder leukemie en CZS tumoren.

GIFTIGE STOFFEN IN DE LUCHT EN VROEGE VORMEN VAN ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN IN TEXAS, EEN POPULATIE GEBASEERD PATIËNT-CONTROLEONDERZOEK.
Symanski E, T Lewis PG, Chen TY, Chan W, Lai D, Ma X.
Environ Health. 2016; 15 (1): 70.

Verkeer, raffinaderijen en industriële installaties zijn volgens het Amerikaanse Environmental Protection Agency (US EPA) belangrijke bronnen van luchtverontreiniging omwille van hun potentieel risico voor de volksgezondheid. Blootstelling in utero en in het begin van het leven aan giftige stoffen in de lucht, zoals benzeen en 1,3-butadieen waarvan bekend is dat ze leukemie bij volwassenen kunnen doen ontstaan, kan een etiologische rol in kinderleukemie spelen. De auteurs voerden een populatie gebaseerde case-control studie uit om de associatie tussen benzeen, 1,3-butadieen en polycyclische organisch materiaal (POM) in de omgevingslucht en het optreden van acute lymfatische leukemie (ALL) gediagnosticeerd bij kinderen jonger dan 5 jaar in Texas 1995-2011 te onderzoeken.

Gevallen van de Texas Cancer Registry werden gekoppeld aan geboorteaktes en werden vervolgens gematcht voor geboortemaand en -jaar tot 10 controles uit de bevolking. Moeder en kind kenmerken werden geabstraheerd uit geboorteakten om informatie over mogelijke verstorende variabelen te verkrijgen. Gemodelleerde schattingen van benzeen, 1,3-butadieen en POM blootstelling uit de volkstelling werden toegekend door het koppelen van geogecodeerde maternale adressen uit de geboorteakten en data uit de Amerikaanse EPA National Scale Air Toxics Assessment voor enkele en co-vervuilende statistische analyses. Mixed-effects logistische regressie modellen werden toegepast om associaties tussen luchtverontreiniging en leukemie bij kinderen te evalueren.

In aangepaste single vervuilende stof modellen is de kans op leukemie bij kinderen van moeders met de hoogste omgevingslucht blootstelling in vergelijking met die in de laagste kwartiel 1,11 (95% CI: 0,94-1,32) voor POM, 1,17 (95% CI: 0,98-1,39) voor benzeen en 1,29 (95% CI: 1,08-1,52) voor 1,3-butadieen. In co-vervuilende modellen bleven de odds ratio’s voor kinderleukemie verhoogd voor 1,3-butadieen, maar waren ze dicht bij de nul waarde voor benzeen en POM.

Conclusies: positieve associaties tussen 1,3-butadieen en kinderleukemie in de single en co-vervuilende modellen werden geobserveerd terwijl effectschattingen uit enkele vervuilende modellen lager waren voor benzeen en POM in co-vervuilende modellen. Blootstelling vroeg in het leven aan 1,3-butadieen, eerder dan benzeen of POM, lijkt het risico op acute lymfocytische leukemie in de kindertijd te verhogen.

KINDERLEUKEMIE RISICO EN RESIDENTIËLE NABIJHEID VAN DRUKKE WEGEN.
Tamayo-Uria I, Boldo E, García-Pérez J, Gómez-Barroso D, Romaguera EP, Cirach M, Ramis R.
Environ Int. 2018 Dec; 121 (Pt 1): 332-339.

De doelstelling van deze studie is om de mogelijke effecten van residentiële nabijheid van het wegverkeer op leukemie bij kinderen vast te stellen, rekening houdend met de verkeersdichtheid, nabijheid van de weg en de vorm van leukemie (acute lymfatische leukemie of acute myeloïde leukemie). De auteurs voerden een populatie-gebaseerde case-control studie uit van kinderleukemie in Spanje, die de periode 1990-2011 bestreek. Het omvatte 1.061 gevallen, met 100% dekking verzameld in de Spaanse Nationale Childhood Cancer Registry en het register van de autonome regio’s, en 6447 controles, individueel gematcht door geboortejaar, geslacht en autonome regio waar de persoon woont. Afstanden werden berekend van de woonlocaties van de respectieve deelnemer naar de verschillende soorten wegen. Met logistische regressie werden odds ratio’s (OR’s) en 95% betrouwbaarheidsintervallen (95% CI’s) berekend voor vier verschillende categorieën van afstand tot wegen. Gevallen van kinderleukemie hadden een meer dan drievoudige verhoogde kans om op < 50m van de drukste snelwegen te leven in vergelijking met controles (OR = 2,90; 95% BI = 1,30-6,49). De ramingen voor acute lymfatische leukemie (ALL) waren iets hoger (OR = 2,95; 95% CI = 1,22-7,14), terwijl de ramingen voor de gevallen met hetzelfde adres bij de geboorte en bij diagnose lager waren (OR = 2,40; 95% CI = 0,70-8,30).

Conclusies: Deze studie is in overeenstemming met de literatuur en levert enig bewijs dat leven in de buurt van een drukke snelweg een risicofactor kan zijn voor kinderleukemie.

GEBRUIK VAN KOFFIE, THEE EN COLADRANKEN DOOR  DE MOEDER EN HET KIND IN ASSOCIATIE MET LEUKEMIE BIJ HET KIND: EEN META-ANALYSE.
Thomopoulos TP, Ntouvelis E, Diamantaras AA, Tzanoudaki M, Baka M, Hatzipantelis E, Kourti M, Polychronopoulou S, Sidi V, Stiakaki E, Moschovi M, Kantzanou M, Petridou ET.
Cancer Epidemiol. 2015; 39 (6): 1047-1059.

Het doel van dit onderzoek was een systematisch review en meta-analyse van de studies over de associatie van de consumptie door de moeder en/of kind van koffie, thee en cola met de latere ontwikkeling van leukemie bij kinderen en haar belangrijkste subtypes. In aanmerking komende studies werden geïdentificeerd door middel van een gedetailleerd algoritme en een handmatige zoekprocedure met referenties van in aanmerking artikelen. Daarna werden samenvattende effectschattingen berekend per leukemie subtype en werden dosis-respons meta-analyses uitgevoerd.

Twaalf case-control studies, met in totaal 3649 gevallen en 5705 controles werden opgenomen. Hoge koffieconsumptie door de moeder was positief geassocieerd met acute lymfatische leukemie (ALL, OR: 1,43, 95% CI: 1,22-1,68) en acute myeloïde leukemie (AML, OR: 2,52, 95% CI: 1,59-3,57). Elke of lage tot matige cola consumptie door de moeder werd ook positief geassocieerd met leukemie in het algemeen (AL) en ALL. Er werd een lineaire trend tussen koffie en cola consumptie en leukemie bij kinderen waargenomen in de dosis-respons-analyses. Anderzijds was lage tot matige thee consumptie omgekeerd geassocieerd met AL (OR: 0,85, 95% CI: 0,75-0,97), maar de trend was niet significant. Er werd geen associatie vastgesteld tussen cola verbruik bij kinderen en leukemie.

Conclusies: Deze bevindingen bevestigen de negatieve associatie tussen de consumptie van koffie door de moeder en het risico op kinderleukemie en er zijn indicaties voor een vergelijkbare rol van cola consumptie door de moeder. Anderzijds werd een omgekeerd verband met thee gevonden, wat impliceert dat andere micronutriënten in deze drank mogelijk de nadelige effecten van cafeïne kunnen compenseren. Verder onderzoek moet zich richten op de inname van bepaalde micronutriënten, verschillende soorten koffie en thee, specifieke immunofenotypes van de ziekte, en de modificerende invloed van genetische polymorfismen.

OMGEVINGSBLOOTSTELLING AAN PESTICIDEN EN KINDERLEUKEMIE: EEN SYSTEMATISCHE REVIEW EN META-ANALYSE.
Turner MC , Wigle DT , D Krewski .
Environ Health Perspect. 2010; 118: 33-41.

De auteurs voerden een systematische review en meta-analyse van eerdere observationele epidemiologische studies uit om te de relatie tussen residentiële blootstelling aan pesticiden tijdens de kritieke blootstelling tijdvensters (preconceptie, zwangerschap en jeugd) en leukemie bij kinderen te onderzoeken. Zoekopdrachten van MEDLINE en andere elektronische databanken werden uitgevoerd (1950-2009). Rapporten werden opgenomen als ze oorspronkelijke epidemiologische studies van leukemie bij kinderen waren, een case-control of cohort design volgden, en ten minste één index van huishoudelijke blootstelling of gebruik aan pesticiden aangaven. Geen enkel taalcriterium werden toegepast. Studie selectie, data abstractie, en kwaliteitsbeoordeling werden uitgevoerd door twee onafhankelijke beoordelaars. Random effect modellen werden gebruikt om te verkrijgen samengestelde odds ratio’s (OR) en 95% betrouwbaarheids-intervallen (BI) te verkrijgen. Van de 17 geïdentificeerde studies werden er 15 opgenomen in de meta-analyse. Blootstellingen tijdens de zwangerschap aan niet gespecificeerd residentiële pesticiden (OR = 1,54; 95% BI, 1.13-2.11), insecticiden (OR = 2,05, 95% BI, 1.80-2.32) en herbiciden (OR = 1,61, 95% BI, 1.20-2.16) waren positief geassocieerd met kinderleukemie. Blootstelling gedurende de kindertijd aan onbepaalde residentiële pesticiden (OR = 1,38, 95% BI, 1.12-1.70) en insecticiden (OR = 1,61, 95% BI, 1.33-1.95) werden ook positief geassocieerd met leukemie bij kinderen, maar er was geen associatie met herbiciden.

Conclusie: positieve associaties werden waargenomen tussen kinderleukemie en residentiële blootstelling aan pesticiden. Verdere onderzoeken zijn nodig om eerdere bevindingen op basis van zelfrapportage te bevestigen, om mogelijke blootstelling-respons relaties te onderzoeken, en om specifieke bestrijdingsmiddelen en toxicologisch verwant subgroepen van pesticiden in meer detail te beoordelen.

EEN META-ANALYSE VAN DE SAMENHANG TUSSEN DE AANWEZIGHEID VAN KINDEREN IN EEN KINDERDAGVERBLIJF EN HET OPTREDEN VAN ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE.
Urayama KY , Buffler PA , Gallagher ER , Ayoob JM , Ma X.
Int J Epidemiol. 2010; 39: 718-732.

Acute lymfatische leukemie (ALL) bij kinderen kan het gevolg zijn van een zeldzame reactie op gewone infectie(s) gekregen door persoonlijk contact met besmette personen. Een meta-analyse werd uitgevoerd om de relatie te onderzoeken tussen aanwezigheid in kinderdagverblijf en het risico op ALL, specifiek om na te gaan of vroege blootstelling aan infecties een beschermend effect heeft. Zoekopdrachten in de PubMed database en bibliografieën van publicaties op leukemie bij kinderen en infecties werden uitgevoerd. Observationele studies van elke grootte of locatie, en gepubliceerd in het Engels resulteerden in de opname van 14 case-control studies. De gecombineerde odds ratio (OR) gebaseerd op het random effects model geven aan dat aanwezigheid in dagopvang geassocieerd is met een verlaagd risico op ALL [OR = 0,76, 95% betrouwbaarheidsinterval (BI): 0,67, 0,87]. In subgroepanalyses die de invloed van het tijdstip van de blootstelling evalueerden werd eveneens een verminderd effect waargenomen voor zowel aanwezigheid in dagopvang vroeg in het leven (<of = 2 jaar) (OR = 0,79, 95% CI: 0,65, 0,95) als aanwezigheid in dagopvang met een onbepaalde aanwezigheid (voorafgaand aan de diagnose) (OR = 0,81, 95% CI: 0,70, 0,94). Vergelijkbare bevindingen werden waargenomen in zeven studies waarin de ALL apart worden geanalyseerd werden. De verlaagde risico-inschattingen volhardde in sensitiviteitsanalyses die de bronnen van de studieheterogeniteit onderzochten.

Conclusies: Deze analyse geeft een sterke steun voor een associatie tussen blootstelling aan veel voorkomende infecties bij jonge kinderen en een verminderd risico op ALL. Een ‘hygiene’-gerelateerde etiologie suggereert dat een vorm van preventieve interventie in de kindertijd mogelijk is.

FACTOREN DIE SAMENHANGEN MET RESIDENTIËLE MOBILITEIT VAN KINDEREN MET LEUKEMIE: IMPLICATIES VOOR HET TOEKENNEN VAN BLOOTSTELLINGEN.
Urayama KY, Von Behren J, Reynolds P, Hertz A, Does M, Buffler PA.
Ann Epidemiol. 2009; 19 (11): 834-840.

In epidemiologische studies zijn buurtkenmerken vaak toegewezen aan individuen op basis van een enkel verblijf ondanks het feit dat mensen regelmatig verhuizen en voor de meeste kankers, het relevante tijdsvenster van de blootstelling niet bekend is. De auteurs hebben de residentiële mobiliteitspatronen van een populatie-gebaseerde reeks gevallen van leukemie bij kinderen, ingeschreven in de Noord-Californië Childhood Leukemia Study geëvalueerd. Complete verblijfs-geschiedenis vanaf 1 jaar voor de geboorte tot op de dag van de diagnose werd verkregen voor 380 gevallen gediagnosticeerd tussen 1995 en 2002. Alle woningen werden US Census blok groep aanduidingen toegewezen met behulp van een geografisch informatiesysteem. In totaal was twee derde (65,8%) van de kinderen verhuisd tussen geboorte en diagnose, en een derde (34,5%) was verhuisd tijdens het eerste jaar van het leven. Ongeveer 25% van de moeders was verhuisd in de loop van het jaar voor de geboorte van het kind. In multivariabele analyse bleek een grotere residentiële mobiliteit geassocieerd te zijn met oudere leeftijd van het kind bij diagnose, jongere leeftijd van de moeder bij de geboorte van het kind en een lager gezinsinkomen. Onder degenen die waren verhuisd, was stedelijke/landelijke status van de plaats van geboorte en de diagnose veranderd voor ongeveer 20% van de personen, en de buurt sociaal-economische status voor 35% van de personen.

Conclusies: Deze resultaten suggereren dat de woonbuurt evaluaties in de gezondheidsstudies moet rekening houden met patronen van residentiële mobiliteit. Schattingen gebaseerd op een woonwijk op een enkel punt in de tijd kan leiden tot verschillende conclusies.

GEVORDERDE LEEFTIJD VAN DE OUDER EN KINDERKANKER BIJ DE NAKOMELINGEN: EEN NATIONALE REGISTER-GEBASEERDE COHORT STUDIE.
Urhoj SK, Raaschou-Nielsen O, Hansen AV, Mortensen LH, Andersen PK, Nybo Andersen AM.
Int J Cancer. 2017; 140 (11): 2461-2472.

Bij vele kinderkankers treedt de kankerinitiatie vermoedelijk op in de utero en er wordt verondersteld dat geavanceerde leeftijd van de vader een impact kan hebben door het toenemende aantal mutaties in het sperma-DNA met toenemende leeftijd. De auteurs onderzochten de associatie tussen de leeftijd van de vader en specifieke soorten kinderkanker bij de nakomelingen in een grote landelijke cohort van 1.904.336 kinderen geboren in Denemarken in de periode van 1978 tot 2010. De kinderen werden geïdentificeerd in het Deense Medische Geboorteregister en werden gekoppeld aan informatie van andere nationale Registers, waaronder het Deense Kankerregister. In totaal werden 3492 kinderen gediagnosticeerd met kanker voor de leeftijd van 15 jaar. De gecorrigeerde hazard rate van kinderkanker volgens de leeftijd van de vader werd geschat met behulp van Cox proportionele hazard regressie. Een hogere hazard rate van 13% (95% betrouwbaarheidsinterval: 4-23%) werd gevonden voor elke 5 jaar toename in de leeftijd van de vader voor acute lymfoblastische leukemie, terwijl er geen duidelijke associatie werd gevonden voor acute myeloïde leukemie (hazard ratio per 5 jaar = 1,02, 95% betrouwbaarheidsinterval: 0,80-1,30). De ramingen voor neoplasma’s in het centrale zenuwstelsel stelden een lagere hazard rate voor met een hogere leeftijd van de vader (gevaarverhouding per 5 jaar = 0,92, 95% vertrouwensinterval: 0,84-1,01). Er werden geen duidelijke associaties gevonden voor de andere soorten kanker.

Conclusies: Deze bevindingen suggereren dat de leeftijd van de vader matig geassocieerd is met een hoger risico op acute lymfoblastische leukemie bij de kinderen, maar niet met acute myeloïde leukemie, terwijl er geen vaste conclusies kunnen worden getrokken voor andere specifieke kankersoorten.

BEVOLKINGSMENGING EN LEUKEMIE, LYMFOOM EN TUMOREN VAN HET CENTRALE ZENUWSTELSEL BIJ TIENERS EN JONGE VOLWASSENEN IN ENGELAND, 1996-2005.
van Laar M, Stark DP, McKinney P, Parslow RC, Kinsey SE, Picton SV, Feltbower RG.
BMC Cancer. 2014; 14: 698.

Er is weinig etiologische epidemiologisch onderzoek gedaan naar belangrijke vormen van kanker die zich bij tieners en jonge volwassenen voordoen. Bevolkingsmenging, als een mogelijke indicator voor blootstelling aan besmettingen, is goed onderzocht voor kankers bij kinderen. De auteurs wilden de effecten van bevolkingsmenging in deze oudere leeftijdsgroep onderzoeken aan de hand van een Engels nationaal kanker dataset.

Gevallen van leukemie, lymfoom en tumoren van het centrale zenuwstelsel (CZS) onder 15-24 jarigen in Engeland (gediagnosticeerd 1996-2005) werden opgenomen in de studie. De gegevens werden verkregen van de afdelingen waar de diagnose gesteld was en gekoppeld met variabelen van de 1991 volkstelling zoals populatie menging (Shannon-index). Gegevens over personen-gewogen bevolkingsdichtheid en ontbering (Townsend score) werden ook gebruikt en beschouwd als verklarende variabelen. Associaties tussen de incidentie van kanker bij tieners en jonge volwassenen en variabelen van de volkstelling werden onderzocht met behulp van negatieve binomiale regressie, en de resultaten werden gepresenteerd als incidentie ratio (IRR) met 95% betrouwbaarheidsintervallen (CI).

Een totaal van 6251 gevallen van leukemie (21%), lymfoom (49%) en CZS tumoren (30%) werden geanalyseerd. Hogere bevolkingsmenging was geassocieerd met een significante afname in de incidentie van CZS-tumoren (IRR = 0.83, 95% CI = 0,75-0,91). Er was echter geen verband met leukemie of lymfoom. Incidentie van CZS-tumoren en lymfomen was 3% lager in de meer achtergestelde gebieden (IRR = 0,97, 95% CI = 0,96-0,99 en IRR = 0,97, 95% CI = 0,96-0,98 respectievelijk). Bevolkingsdichtheid was niet geassocieerd met de incidentie van leukemie, lymfoom of CZS tumoren.

Conclusies: Deze resultaten suggereren een mogelijke rol voor milieufactoren met bevolkingscorrelaten in de etiologie van CZS tumoren bij tieners en jonge volwassenen. In tegenstelling tot de studies van kanker bij kinderen werden associaties tussen de bevolkingsmenging en de incidentie van leukemie en lymfoom niet waargenomen.

BLOOTSTELLING VAN HUISHOUDENS AAN PESTICIDEN EN RISICO OP LEUKEMIE BIJ KINDEREN EN ADOLESCENTEN: BIJGEWERKTE SYSTEMATISCHE REVIEW EN META-ANALYSE.
Van Maele-Fabry G, Gamet-Payrastre L, Lison D.
Int J Hyg Environ Health. 2019 Jan; 222 (1): 49-67.

Het doel van deze studie is om een eerdere systematische review over de relatie tussen residentiële / huishoudelijke / huiselijke blootstelling aan pesticiden en leukemie bij kinderen bij te werken, en om mogelijke bronnen van heterogeniteit te onderzoeken die niet eerder zijn beoordeeld. Een systematisch onderzoek van tussen januari 2009 en juni 2018 in het Engels gepubliceerde studies werd uitgevoerd in MEDLINE en een “sneeuwbal onderzoek” werd uitgevoerd op basis van de referentielijst van geïdentificeerde publicaties en van web-science citaten. Risicoschattingen werden geëxtraheerd uit 15 case-control studies gepubliceerd tussen 1987 en 2018. De kwaliteit van de publicaties werd beoordeeld met behulp van een aangepaste versie van de Downs en Black (1998) checklist. Een random-effect meta-analyse model werd gebruikt om de samenvattende odds ratio’s (SOR) te berekenen en er werden afzonderlijke analyses uitgevoerd voor acute lymfoblastische leukemie (ALL), acute myeloïde leukemie (AML), niet-gespecificeerde acute leukemie en alle soorten leukemie. Stratificatie op basis van de kritische blootstellingsperiode, blootstellingslocatie, biocidecategorie van het pesticide, kinderleeftijd bij diagnose, studiekwaliteit, specifieke blootstellingen, type behandeld ongedierte en geografische locatie werden uitgevoerd.

Een statistisch significant verband tussen residentiële blootstelling aan pesticiden en leukemie bij kinderen werd waargenomen door alle onderzoeken te combineren (SOR: 1,57; 95% CI: 1,27-1,95) zonder bewijs van publicatiebias. Statistische significant verhoogde risico’s werden waargenomen voor alle soorten leukemie, en specifiek voor blootstelling tijdens de zwangerschap, blootstelling van de kamer binnenshuis, prenatale blootstelling aan insecticiden en ongeacht de leeftijd bij diagnose. Statistische significantie werd ook bereikt voor studies van hoge kwaliteit, huisdierbehandelingen, professionele bestrijding van ongediertebestrijding en gebruik van insectenwerende middelen, muggenbehandeling en voor onderzoeken uit de VS / Canada of internationaal. De hoogste verhoogde risico’s werden waargenomen voor AML bij kinderen van 2 jaar of jonger, evenals voor niet-gespecificeerd leukemie-type waargenomen na prenatale blootstelling binnenshuis.

Conclusies: Een positief verband tussen de blootstelling aan huishoudelijke pesticiden en kinderleukemie wordt bevestigd. Hoewel de literatuur matige tot lage kwaliteit van het bewijsmateriaal bevat, rechtvaardigen deze nieuwe resultaten verder de noodzaak om het gebruik van huishoudelijke pesticiden tijdens zwangerschap en kindertijd te beperken.

KINDERLEUKEMIE EN BEROEPSMATIGE BLOOTSTELLING AAN PESTICIDEN VAN DE OUDERS: EEN SYSTEMATISCHE REVIEW EN META-ANALYSE.
Van Maele-Fabry G, Lantin AC, Hoet P, Lison D.
Cancer Causes Control. 2010; 21: 787-809.

Het doel van deze studie was om een systematische review en meta-analyse uit te voeren van gepubliceerde studies over de relatie tussen ouderlijke beroepsmatige blootstelling aan pesticiden en leukemie bij kinderen.

Studies werden geïdentificeerd uit een Medline search tot en met 31 juli 2009 en uit de referentielijsten van de geïdentificeerde publicaties. Relatieve risico (RR) schattingen werden geëxtraheerd uit 25 studies gepubliceerd tussen 1985 en 2008. Meta-rate ratio schattingen (MRR) werden berekend volgens de vaste en random-effect meta-analyse modellen. Afzonderlijke analyses werden uitgevoerd na stratificatie voor studie ontwerp, definitie van blootstelling (de werkgelegenheid in een boerderij / landbouw uitgaande van blootstelling aan pesticiden versus blootstelling aan specifieke pesticiden), blootgestelde ouder, het blootstellingsvenster, het type leukemie en biocide categorie.

Er werd geen statistisch significant verband tussen leukemie bij kinderen en ouders met het beroep van landbouwer / werknemer in de landbouw waargenomen. Wanneer de blootstelling aan pesticiden werd bepaald, werden positieve associaties gerapporteerd voor blootstelling van de moeder voor alle studies samen (MRR: 1,62, 95% CI: 1,22-2,16), in alle beschouwde blootstellingsvensters en voor acute niet-lymfatische leukemie (ANLL). Er was geen associatie met vaderlijke blootstelling bij het combineren van alle studies (MRR: 1,14, 95% CI: 0,76-1,69). Er werden echter significant verhoogd risico’s zien voor de vaderlijke blootstelling, in sommige blootstellingsvensters, alsmede voor het sommige biocide categorieën.

Conclusie: Het sterkste bewijs van een verhoogd risico op leukemie bij kinderen komt uit studies met beroepsmatige blootstelling van de moeder aan pesticiden. De associaties met vaderlijke blootstelling waren zwakker en minder consistent. Deze resultaten moeten toegevoegd worden aan de evidentie die er bestaat om de blootstelling van ouders aan pesticiden te beperken. Deze bevindingen ondersteunen ook de noodzaak om meer te vertrouwen op de studies die de blootstelling aan bestrijdingsmiddelen onderzoeken in plaats van die blootstelling aan pesticiden te veronderstellen wegens werk op de boerderij of in de landbouw.

BLOOTSTELLING IN DE WOONOMGEVING AAN PESTICIDEN EN KINDERLEUKEMIE: EEN SYSTEMATISCHE REVIEW EN META-ANALYSE.
Van Maele-Fabry G, Lantin AC, Hoet P, Lison D.
Environ Int. 2011; 37: 280-291.

Het doel van deze studie is een systematische review van gepubliceerde studies over de relatie tussen residentiële / huishoudelijke / huisgebonden blootstelling aan pesticiden en leukemie bij kinderen, en om een kwantitatieve schatting van het risico te bieden.

Publicaties in het Engels werden gezocht in MEDLINE (1966 tot 31 december 2009) en in de referentielijsten van geïdentificeerde publicaties. Extractie van het relatieve risico (RR) werd onafhankelijk uitgevoerd door 2 auteurs met behulp van vooraf gedefinieerde inclusiecriteria. Meta-rate ratio schattingen (MRR) werden berekend volgens de vaste en random-effect modellen. Afzonderlijke analyses werden uitgevoerd na stratificatie voor blootstelling tijdvensters, plaats van de blootstelling in de woonomgeving, biocide categorie en het type van leukemie.

RR schattingen werden geëxtraheerd uit 13 case-control studies gepubliceerd tussen 1987 en 2009. Statistisch significante associaties met leukemie bij kinderen werden waargenomen bij het combineren van alle studies (MRR: 1,74, 95% CI: 1,37 tot 2.21). Blootstelling tijdens en na de zwangerschap was positief geassocieerd met kinderleukemie, met het grootste risico voor blootstelling tijdens de zwangerschap (MRR: 2.19, 95% CI: 1.92 tot 2.50). Andere stratificaties toonden de grootste risico’s voor de blootstelling binnenshuis (MRR: 1,74, 95% CI: 1,45 tot 2.09), voor blootstelling aan insecticiden (MRR: 1,73, 95% CI: 1,33-2,26), evenals voor acute niet-lymfatische leukemie (ANLL) (MRR: 2.30, 95% CI: 1,53-3,45). Outdoor blootstelling en blootstelling van kinderen aan herbiciden (na zwangerschap) waren niet significant geassocieerd met kinderleukemie (MRR: 1,21, 95% CI: 0.97-1.52; MRR: 1,16, 95% CI: 0.76-1.76, respectievelijk).

Conclusies: Deze bevindingen ondersteunen de veronderstelling dat residentiële blootstelling aan pesticiden een risicofactor voor leukemie bij kinderen is maar de beschikbare gegevens waren te schaars voor de vaststelling van causaliteit. Het kan opportuun zijn om preventieve maatregelen, waaronder educatieve maatregelen, te overwegen om het gebruik van pesticiden in de woning en in het bijzonder het gebruik van insecticiden binnenshuis tijdens de zwangerschap te verminderen.

LEUKEMIE RISICO BIJ KINDEREN BLOOTGESTELD AAN BENZEEN EN PM (10) VAN HET VERKEER: EEN CASE-CONTROL STUDIE IN EEN ITALIAANSE BEVOLKING.
Vinceti M, Rothman KJ, Crespi CM, Sterni A, Cherubini A, Guerra L, Maffeis G, Ferretti E, Fabbi S, Teggi S, Consonni D, De Girolamo G, Meggiato A, Palazzi G, Paolucci P, Malagoli C.
Eur J Epidemiol. 2012; 27:781-7890.

Benzeen is een erkend beroepsmatig leukemieverwekker bij volwassenen en er wordt geopperd dat het ook het risico op leukemie bij kinderen zou doen toenemen. De auteurs voerden een populatie-gebaseerde case-control studie uit in een Noord-Italiaanse gemeenschap met 83 gevallen van acute leukemie bij kinderen gediagnosticeerd in de jaren 1998-2009 en 332 gematchte controles. Ze onderzochten de residentiële blootstelling aan benzeen en fijn stof ≤ 10 micrometer (PM (10)) van gemotoriseerd verkeer met behulp van de geo-code van woningen en gedetailleerde emissie- en verspreidingsmodellering. Blootstelling aan benzeen, en in mindere mate PM (10), bleek onafhankelijk geassocieerd met een toename van leukemie risico. Toen de onderzoekspopulatie gestratificeerd werd naar leeftijd en leukemie subtype, was het relatieve risico van blootstelling aan benzeen hoger bij kinderen jonger dan 5 jaar, en ondanks de kleine aantallen bleek deze relatie aanzienlijk sterker te zijn voor acute myeloïde leukemie dan voor acute lymfatische leukemie.

Conclusie: Dit suggereert dat blootstelling aan lage niveaus van benzeen afkomstig van gemotoriseerd verkeer het risico op kinderleukemie kan verhogen en suggereert een mogelijk effect onafhankelijk van PM (10), hoewel ongemeten confounding door andere verontreinigende stoffen niet kan worden uitgesloten.

BLOOTSTELLING AAN BESTRIJDINGSMIDDELEN EN HET RISICO OP KANKER BIJ KINDEREN: EEN META-ANALYSE VAN RECENTE EPIDEMIOLOGISCHE STUDIES.
Vinson F, Merhi M, Baldi ik, Raynal H, Gamet-Payrastre L.
Occup Environ Med. 2011, 68: 694-702.

De auteurs voerden een meta-analyse uit van case-control en cohort studies over de mogelijke relatie tussen blootstelling aan pesticiden en kanker bij kinderen.

Twee cohort en 38 case-control studies werden geselecteerd voor de eerste meta-analyse. Na evaluatie van homogeniteit tussen de studies met behulp van de Cochran Q test, berekenden de auteurs een gepoolde meta-OR voor elk type kanker. De auteurs maakten vervolgens een lijst van variabelen die verondersteld worden een belangrijke rol te spelen in het verklaren van de relatie tussen blootstelling van de ouders aan pesticiden en kanker bij hun kinderen, en voerde een serie van meta-analyses uit. De auteurs voerden een aparte meta-analyse voor drie cohort studies met RR data.

Meta-analyse van de drie cohort studies toonde geen positieve verbanden tussen ouderlijke blootstelling aan pesticiden en kankerincidentie bij de kinderen. Echter, de meta-analyse van de 40 studies met OR waarden toonde aan dat het risico op lymfoom en leukemie sterk toenam bij kinderen wiens moeder werd blootgesteld tijdens de prenatale periode (OR = 1,53, 95% CI 1,22 tot 1,91 en OR = 1,48 95% BI 1,26 tot 1,75). Het risico op hersenkanker werd gecorreleerd met vaderlijke blootstelling voor of na de geboorte (OR = 1,49, 95% CI 1,23 tot 1,79 en OR = 1,66, 95% CI 1,11 tot 2,49). De OR van leukemie en lymfoom was hoger wanneer de moeder werd blootgesteld aan pesticiden (via huishoudelijk gebruik of professionele blootstelling). Omgekeerd was de incidentie van hersenkanker beïnvloed door de blootstelling van de vader (beroepsactiviteit of het gebruik van huishoudelijke of tuin pesticiden).

Conclusie: Ondanks een aantal beperkingen in deze studie, lijkt de incidentie van kanker bij kinderen te worden geassocieerd met blootstelling van de ouders tijdens de prenatale periode.

RESIDENTIELE VERKEERSDICHTHEID EN HET RISICO OP KINDERLEUKEMIE
Von Behren J , Reynolds P , Gunier RB , Rull RP , Hertz A , Urayama KY , Kronish D , Buffler PA .
Cancer Epidemiol Biomarkers Prev, 2008; 9: 2298-2301.

De auteurs onderzochten in een gevallen-controlestudie de associatie tussen verkeersdichtheid en risico op kinderleukemie voor 3 tijdsperioden: geboorte, tijdstip van diagnose en gemiddelde over het leven, op basis van een volledige verblijfs-geschiedenis.

Gevallen werden verzameld in deelnemende hospitalen in Noord en Centraal Californië tussen 1995 en 2002. Controles werden geselecteerd met geboorte databanken en individueel gematcht voor leeftijd, geslacht, ras en een Spaanse etniciteit. Verkeersdichtheid werd berekend via het totaal aantal gereden kilometers per vierkante mijl in een gebied, met een straal van 152 meter rond elk adres.

Er werd conditionele regressie analyse toegepast om rekening te houden met de matching factoren en te corrigeren voor inkomen.

310 gevallen van acute lymfatische leukemie (ALL) en 369 controles werden opgenomen in de studie. De odds ratio voor ALL en residentiële verkeersdichtheid was 1,17 (95% betrouwbaarheidsinterval 0,76-1,81) voor de woning bij de geboorte. Voor gemiddelde verkeersdensiteit tijdens het leven was de odds ratio 1,24 (0,74-2,08) voor de hoogste blootstellingcategorie.

Conclusie: Wonen in gebieden met hoge verkeersdichtheid is niet geassocieerd met een verhoogd risico op ALL.

PRENATALE BLOOTSTELLING VAN DE MOEDER AAN OMGEVINGSFACTOREN EN HET RISICO OP ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN: EEN ZIEKENHUIS-GEBASEERDE CASE-CONTROL STUDIE IN CHINA.
Wang Y, Gao P, Liang G, Zhang N, Wang C, Wang Y, Nie L, Lv X, Li W, Guo Q, Jiang X, Lu J.
Cancer Epidemiol. 2018 Dec 19; 58: 146-152.

Het doel van deze studie is om een verband te onderzoeken tussen prenatale blootstelling van de moeder aan verschillende omgevingsfactoren en het risico op acute lymfatische leukemie bij kinderen (ALL) en mogelijke interacties, in de Chinese bevolking. 345 gevallen van 0-15 jaar met ALL en hun 1 op 1 voor leeftijd, geslacht en verblijfsregio gematchte controles werden gerekruteerd uit vier ziekenhuizen in de provincie Henan, van 2014 tot 2016. Informatie werd verzameld door middel van interviews met behulp van een vragenlijst. Onvoorwaardelijke logistische regressie gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht, verblijfsregio en relevante confounders werd uitgevoerd om de odds ratio’s (OR’s) en 95% betrouwbaarheidsintervallen (CI’s) te genereren. De gegevens wijzen erop dat maternale prenatale blootstelling aan renovatie van de woning (aangepaste OR: 2,98, 95% BI: 1,51 – 5,86) of pesticiden (aangepaste OR: 1,48, 95% CI: 1,67 – 2,28) het risico op ALL bij kinderen verhoogd. Verschillende subgroepanalyses gestratificeerd naar geslacht van het kind, leeftijd bij diagnose en andere factoren ondersteunden ook deze resultaten. Er is echter geen interactie vastgesteld tussen blootstelling aan interne woningrenovatie en pesticiden met behulp van een additief model. Er werden geen significante verbanden aangetoond tussen blootstelling van de moeder aan omgevingstabaksrook (ETS), gebruik van antipyretische analgesie of virale infectieziekten met ALL-risico.

Conclusies: Deze bevindingen komen overeen met de bestaande literatuur die de hypothese ondersteunt dat prenatale blootstelling van de moeder aan renovatie van huizen en pesticiden risicofactoren zijn voor ALL bij hun kinderen. Er was geen interactie tussen deze twee risicofactoren.

ZWANGERSCHAPSDUUR EN KINDERLEUKEMIE: EEN META-ANALYSE VAN EPIDEMIOLOGISCHE STUDIES.
Wang YF, Wu LQ, Liu YN, Bi YY, Wang H.
Hematologie. 2017 Nov. 3:1-10.

Een toenemende hoeveelheid bewijs toont aan dat kinderleukemie wordt geïnitieerd in de baarmoeder. Geboortekarakteristieken geïnitieerd in utero, zoals de zwangerschapsduur, kunnen een rol spelen bij leukemogenese. Het doel van deze meta-analyse is om de associatie tussen zwangerschapsduur en leukemie bij kinderen te onderzoeken. Relevante studies gepubliceerd tot 21 april 2017 werden verzameld door te zoeken in PubMed- en EMBASE-databases. Subgroepanalyse, gevoeligheidsanalyse en publicatiebias-evaluatie werden uitgevoerd.

In totaal zijn 13 studies opgenomen. Gepoolde odds ratio’s (OR’s) met 95% betrouwbaarheidsinterval (BI’s) voor vroeggeboorte en post-term geboorte waren 1.06 (0.98, 1.13) en 1.01 (0.90, 1.13) voor kinderleukemie, 1.04 (0.97, 1.11) en 1.03 (0.95, 1.12) voor acute lymfatische leukemie (ALL), 1.20 (1.00, 1.44) en 1.20 (1.00, 1.43) voor acute myeloïde leukemie (AML), vergeleken met de geboorte op de volledige termijn. Studietype en studiegebied waren de redenen achter de heterogeniteit. In subgroepanalyses waren de globale OR’s met 95% BI voor kinderleukemie en ALL 1.23 (1.07, 1.41) en 1.21 (1.06, 1.39) voor post-term geboorte in cohortstudies. Er werden geen significante veranderingen in gevoeligheidsanalyses en geen publicatiebias waargenomen in de analyse.

Conclusies: Deze resultaten suggereren dat zowel preterm als postterm geboren kinderen een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van AML. Daarnaast verhoogt postterme geboorte het risico op kinderleukemie en ALL in cohortstudies. Er zijn echter meer onderzoeken nodig om deze resultaten te valideren en de biologische mechanismen achter deze relaties te onderzoeken.

CONCENTRATIES IN DE OMGEVING VAN POLYBROOMDIFENYLETHER EN HET RISICO OP ACUTE LYMFOBLASTISCHE LEUKEMIE BIJ KINDEREN IN CALIFORNIË.
Ward MH, Colt JS, Deziel NC, Whitehead TP, Reynolds P, Gunier RB, Nishioka M, Dahl GV, Rappaport SM, Buffler PA, Metayer C.
Environ Health Perspect. 2014; 122 (10): 1110-1116.

Huisstof is een belangrijke bron van blootstelling aan polybroomdifenylethers (PBDE’s), die in hoge concentraties werd weergevonden in Amerikaanse huizen.

De auteurs bestudeerden 167 gevallen van acute lymfoblastische leukemie (ALL) 0-7 jaar oud en 214 uit geboorteakte verzamelde controles die gematcht zijn op geboortedatum, geslacht en ras / etniciteit in de Noord-Californië Childhood Leukemia Study. In 2001-2007, bemonsterden ze tapijten in de kamer waar het kind de meeste tijd verbleef overdag met een kleine oppervlakte-hoogvolume sampler of het meenemen van het stof van de woning stofzuiger. Concentraties van 14 PBDE congeneren zoals penta (28, 47, 99, 100, 153, 154), octa (183, 196, 197, 203), en decaBDE (206-209) werden gemeten. Odds ratio’s (OR’s) werden berekend met behulp van logistische regressie, gecorrigeerd voor demografische gegevens, inkomen, jaar van stof verzamelen, en sampling methode.

BDE-47, BDE-99 en BDE-209 werden gevonden in de hoogste concentraties (medianen, 1173, 1579, en 938 ng / g, respectievelijk). Bij het vergelijken van de hoogste tot de laagste kwartiel werd geen verband met ALL gevonden voor gesommeerde pentaBDE (OR = 0,7; 95% CI: 0,4, 1,3), octaBDEs (OR = 1,3; 95% BI: 0.7, 2.3), of decaBDE (OR = 1,0; 95% BI: 0.6, 1.8). Het vergelijken van woningen in de hoogste concentratie (nanogram per gram) tertiel ten overstaan van degenen die zonder detecties gaf een significant ALL risico voor BDE-196 (95% CI OR = 2,1: 1,1, 3,8), BDE-203 (OR = 2,0; 95% CI: 1,1, 3,6), BDE-206 (OR = 2,1; 95% BI: 1.1, 3.9), en BDE-207 (OR = 2,0; 95% BI: 1,03, 3,8).

Conclusies: De auteurs vonden geen verband met ALL voor gemeenschappelijke PBDE’s, maar vonden positieve associaties voor specifieke octa en nonaBDEs. Bijkomende studies met herhaalde bemonstering en biologische metingen zou informatief zijn.

RESIDENTIELE BLOOTSTELLING AAN PCB’S EN ORGANOCHLOORPESTICIDEN EN HET RISICO OP KINDERLEUKEMIE.
Ward MH , Colt JS , Metayer C , Gunier RB , Lubin J , Crouse V , Nishioka MG , Reynolds P, Buffler PA .
Environ Health Perspect. 2009;117(6):1007-1013.

De incidentie van kinderleukemie is in de geïndustrialiseerde landen significant gestegen in de periode 1975 tot 2004. De reden van deze stijging is onbekend. De auteurs bestudeerden de relatie tussen kinderleukemie en residentiële blootstelling aan persistente organochloor chemicaliën (6 polychloorbifenylen en de pesticiden alpha- en gammachlordaan, p,p’-DDTen p,p’-DDE, methoxychloor en pentachloor-fenol) door gebruik te maken van stof in de tapijten als blootstellingsindicator. Een populatie gebaseerde gevallen-controle studie werd uitgevoerd in 35 districten in noord- en centraal- Californië in 2001-2006. De studie bevatte 184 acute lymfocyten leukemies (ALL) tussen 0 en 7 jaar en 212 controles die via geboorteregister gematcht waren voor geboortedatum, geslacht, ras en Spaanse etniciteit. Tapijtstof van de kamer waar het kind de meeste tijd doorbracht werd verzameld met een specifieke stofzuiger. Aanwezigheid van een PCB in het stof was gerelateerd met een tweevoudige stijging van het risico op ALL (OR: 1.97; 95% BI: 1.22-3.17). Vergeleken met het laagste kwartiel van PCB blootstelling, was het hoogste kwartiel een OR: 2.78; 95% BI: 1.41-5.48, en een significante positieve trend (p = 0.017). Er was geen significante positieve associatie met chlordaan, DDT, DDE, methoxychloor en pentachloorfenol. De associaties met PCB’s waren sterker bij niet-Spaanse origine dan bij Spaanse origine ondanks gelijkaardige blootstelling tussen de controles van de verschillende ras/etniciteit groepen.

Conclusies: Deze resultaten suggereren dat PCB’s die beschouwd worden als menselijke carcinogenen en wijzigingen in het immuunsysteem kunnen veroorzaken, een voordien onbekende rol spelen in het ontstaan van kinderleukemie.

KINDERLEUKEMIE EN LUCHTVERONTREINIGING DOOR HET VERKEER IN TAIWAN: BENZINESTATIONS ALS EEN INDICATIE.
Weng HH, Tsai SS, Chiu HF, Wu TN, Yang CY.
J Toxicol Environ Health A. 2009;72: 83-87.

Om de relatie tussen luchtverontreiniging door het verkeer en de ontwikkeling van kinderleukemie (14 jaar of jonger) te onderzoeken werd een gevallen-controles studie uitgevoerd op basis van gegevens in verband met kindersterfte van 1996 tot 2006. Het bureau voor vitale statistieken en het Provinciaal bestuur voor gezondheid van Taiwan werden gebruikt om de gevallen van kinderleukemie te verzamelen. De controlegroep bestond uit kinderen die stierven ten gevolge van niet-kanker oorzaken die niet geassocieerd waren met luchtwegcomplicaties. De controles werden in paar gematcht met de gevallen volgens geslacht, jaar van geboorte en jaar van overlijden. Elke controle werd toevallig gekozen uit een set van mogelijke controles per geval. Gegevens betreffende het aantal benzine-stations in het onderzoeksgebied werden verkregen van de twee belangrijkste petroleumbedrijven (CPC en FPCC). De dichtheid (per vierkante kilometer) van de twee benzinestations werd gebruikt als een indicator voor de blootstelling aan benzeen en andere koolwaterstoffen aanwezig in verdampingsverliezen of door emissies van de wagens. De gevallen werden verdeeld in tertielen volgens de dichtheid van benzinestations van hun verblijfplaats. Er was een significante blootstellings-respons relatie tussen de dichtheid van benzinestations en het risico op kinderleukemie na controle voor mogelijke confounders.

Conclusie: Verder onderzoek naar de rol van luchtverontreiniging door het verkeer in het ontstaan van kinderleukemie is aangewezen.

VERBOUWING EN HET RISICO VAN LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Whitehead TP, Adhatamsoontra P, Wang Y, Arcolin E, L Sender, Selvin S, Metayer C.
Ann Epidemiol. 2017; 27 (2): 140-144.e4.

De auteurs onderzochten het verband tussen het risico op leukemie bij kinderen en het verbouwen van het woonhuis, een surrogaat voor binnen-blootstelling aan chemische stoffen. Ze verzamelden informatie over verbouwingsactiviteiten in de periode tussen de geboorte en de diagnose in woningen van 609 acute lymfatische leukemie (ALL) gevallen, 89 acute myeloïde leukemie (AML) gevallen en 893 gematchte controles die deelnemen aan de California Childhood Leukemia Study (1995-2008). Multivariate logistische regressie werd gebruikt om het risico van ALL en AML geassocieerd met zes verbouwingsactiviteiten te schatten: bouw, schilderen, nieuwe vloerbedekking, nieuwe vloer, dakbedekking, en weerbestendig maken. Modellen werden gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht, Latijns-Amerikaanse etniciteit, ras, jaarlijks inkomen van het huishouden en residentiële mobiliteit.
De verbouwing in de woning in de periode tussen de geboorte en de diagnose werd geassocieerd met een significante toename van het risico op ALL (odds ratio [OR]: 1,52, 95% betrouwbaarheidsinterval [BI]: 1,14-2,02) en met een niet-significante stijging van het AML risico (OR: 1,75, 95% CI: 0,98-3,15). Geen enkele andere verbouwingsactiviteit werden geassocieerd met het ALL of AML risico in de globale analyse. Bij stratificatie van Latijns-Amerikaanse afkomst werd een positieve relatie tussen alle risico’s en schilderen vastgesteld bij Spaanse kinderen (OR: 1,47, 95% CI: 1,04-2,07).

Conclusies: Specifieke verbouwingsactiviteiten aan het woonhuis lijken geassocieerd te zijn met een verhoogd risico op ALL bij kinderen.

KINDERLEUKEMIE EN PRIMAIRE PREVENTIE.
Whitehead TP, Metayer C, Wiemels JL, Singer AW, Miller MD.
Curr Probl Pediatr Adolescent Health Care. 2016; 46 (10): 317-352.

Leukemie is de meest voorkomende kanker bij kinderen, met een incidentie van 3.800 kinderen per jaar in de Verenigde Staten. De jaarlijkse incidentie is toegenomen in de laatste decennia, vooral onder Latino’s. Hoewel de meeste kinderen met de diagnose leukemie nu worden genezen, lijden velen aan lange termijn complicaties, en zijn primaire preventie-inspanningen dringend nodig. Het vroege optreden van leukemie, meestal voor de leeftijd van 5 jaar, en de aanwezigheid bij de geboorte van “pre-leukemische” genetische wijzigingen tonen aan dat de pre- en postnatale gebeurtenissen cruciaal zijn voor de ontwikkeling van de ziekte. In tegenstelling tot de meeste kinderen met kanker, is er een toenemende hoeveelheid literatuur, zowel in de Verenigde Staten als internationaal, dat verschillende milieu, infectieuze en dieet risicofactoren betrokken zijn bij de etiologie van leukemie bij kinderen, vooral bij acute lymfoblastische leukemie, het meest voorkomende subtype. Van blootstelling aan pesticiden, tabaksrook, oplosmiddelen en verkeersemissies werd consequent positieve associaties met het risico op het ontwikkelen van leukemie bij kinderen aangetoond. Anderzijds hebben studies aangetoond dat de inname van vitaminen en folaatsupplementen tijdens de preconceptie periode of de zwangerschap, borstvoeding en blootstelling aan routine infecties in de kindertijd het risico op kinderleukemie verminderen. Sommige kinderen kunnen meer kwetsbaar zijn voor deze risicofactoren zijn, zoals aangetoond door een hoge incidentie van kinderleukemie in de Latino bevolking van Californië. De bewijzen ter ondersteuning van de associaties tussen leukemie bij kinderen en de risicofactoren, waaronder meta-analyses uit de hele wereld en systematische reviews, zijn sterk. De verspreiding van deze kennis onder clinici is echter beperkt.

Conclusies: Om de gezondheid van kinderen te beschermen is het verstandig om programma’s te initiëren die de blootstelling aan gekende risicofactoren voor leukemie wijzigen en niet te wachten tot er geen wetenschappelijke onzekerheid meer is. Primaire preventieprogramma’s voor kinderen met leukemie zouden ook resulteren in belangrijke co-voordelen van verlaging van andere nadelige gezondheidseffecten die veel voorkomen bij kinderen, zoals negatieve effecten op de  neurocognitieve ontwikkeling.

LYMFOHEMATOPOIETISCHE KANKERINCIDENTIE BIJ KINDEREN EN SCHADELIJKE LUCHT-VERONTREINIGING IN ZUID-OOST TEXAS, 1995-2004.
Whitworth KW , Symanski E , Coker AL .
Environ Health Perspect. 2008; 116 : 1576-1580.

Er is een toenemende interesse in de rol van luchtverontreiniging, inclusief benzeen en 1,3-butadieen in het ontstaan van kanker bij kinderen. Het doel van deze studie was na te gaan of er in gebieden van de volkstelling met de hoogste concentraties benzeen en 1,3-butadieen een hogere incidentie is van kankers van het hematopoietisch systeem. Deze ecologische analyse omvatte 977 gevallen van lymfohematopoietische kanker bij kinderen gediagnosticeerd tussen 1995 en 2004. Van het milieubeschermingsagentschap EPA van de USA werden de berekeningen van de concentraties benzeen en 1,3-butadieen verkregen van 886 volkstellingsgebieden rond Houston, Texas. Per stof werd een Poisson regressie model gebruikt om de associatie tussen de blootstelling en de kinderincidentie na te gaan. In de modellen werd gecontroleerd voor leeftijd, geslacht, ras/etniciteit en socio-economische status.

Volkstellingsgebieden met de hoogste benzeen concentraties hadden verhoogde leukemie-incidenties (rate ratio = 1.37; 95% betrouwbaarheidsinterval: 1.05-1.78). de associatie was sterker voor de acute myeloide leukemie (AML) (rate ratio = 2.02; 95% BI: 1.03-3.96) dan voor acute lymfocytaire leukemie (ALL) (rate ratio = 1.24; 95% BI: 0.92-1.66).

In de volkstellingsgebieden met de hoogste 1,3-butadieen concentraties werden rate ratio’s 1.40 (95% BI: 1.07-1.81), 1.68 (95% BI: 0.84-3.35), en 1.32 (95% BI: 0.98-1.77) gevonden voor alle leukemies, AML, and ALL, respectievelijk. De resultaten voor de gezamenlijke blootstelling waren vergelijkbaar.

Conclusie: Deze ecologische studie suggereert een verband tussen kinderleukemie en luchtverontreiniging. Verder onderzoek met een meer gesofisticeerde methode is nodig.

PERSPECTIEVEN OP DE OORZAKEN VAN LEUKEMIE BIJ KINDEREN.
Wiemels J.
Chem Biol Interact. 2012; 196: 59-67.

Acute leukemie is de meest voorkomende vorm van kanker bij kinderen, maar de oorzaken van de ziekte is in de meeste gevallen niet bekend. Ongeveer 80% zijn voorloper-B cel van oorsprong (CD19 +, CD10 +), en de incidentie van dit immunofenotype is toegenomen in de afgelopen tientallen jaren in de westerse wereld. Een deel van deze stijging kan worden toegeschreven aan de introductie van blootstelling aan nieuwe chemische stoffen in het leefmilieu van het kind inclusief ouders die roken, pesticiden, uitlaatgassen, verf-en huishoudelijke chemicaliën. Er is echter een groot deel van de stijging van de leukemie incidentie die waarschijnlijk gekoppeld is aan veranderde patronen van infecties tijdens de vroege kinderjaren, vergelijkbaar met causale routes die verantwoordelijk zijn voor een vergelijkbaar verhoogde incidentie van andere tijdens de jeugd gediagnosticeerde immuun gerelateerde ziekten zoals allergieën, astma en diabetes type 1. Factoren in verband met leukemie bij kinderen die waarschijnlijk surrogaten zijn voor immuunstimulatie zijn onder meer blootstelling aan kinderopvang-instellingen, pariteit status en de geboorte orde, vaccinatie geschiedenis, en de menging van de bevolking. In case-control studies is acute lymfatische leukemie (ALL) consequent omgekeerd geassocieerd met een grotere blootstelling aan infecties, via kinderopvang en later de geboorte orde. Nieuw bewijs suggereert ook dat kinderen die leukemie krijgen een aangeboren afwijking in het immuunsysteem van responder-status hebben zoals, aangegeven door de lagere niveaus van het immunosuppressieve cytokine IL-10 bij de geboorte bij kinderen die later leukemie krijgen, en een hogere behoefte aan klinische zorg voor infecties binnen het eerste jaar van het leven ondanks het feit van lagere niveaus van blootstelling aan infecties. Eén manifestatie van dit fenomeen zijn de leukemie clusters die de neiging hebben om te verschijnen als een leukemie “uitbraak” onder de bevolking met een lage groeps-immuniteit voor een nieuwe infectie.

Conclusie: Kritisch antwoorden op het ontstaan van leukemie bij kinderen vereist de opname van nieuwe instrumenten in de traditionele epidemiologische aanpak, met inbegrip van de indeling van leukemie op een moleculaire schaal, beter blootstellingsevaluaties op alle punten in het leven van een kind, een uitgebreide kennis van genetische risicofactoren, en een beoordeling van de wisselwerking tussen besmettelijke blootstellingen en de status van de immuunrespons bij individuen.

EEN SYSTEMATISCHE REVIEW EN META-ANALYSE VAN LEUKEMIE BIJ KINDEREN EN OUDERLIJKE BEROEPSMATIGE BLOOTSTELLING AAN PESTICIDEN.
Wigle DT, Turner MC, Krewski D.
Environ Health Perspect. 2009; 117 (10): 1505-1513.

De auteurs voerden een systematische review en meta-analyse uit van studies betreffende leukemie bij kinderen en de ouderlijke beroepsmatige blootstelling aan pesticiden. Doorzoeken van MEDLINE (1950-2009) en andere elektronische databanken leverde 31 opgenomen studies. Twee auteurs extraheerden onafhankelijk van elkaar gegevens beoordeelden de kwaliteit van elke studie. Random effect modellen werden gebruikt voor het verkrijgen van samenvatting odds ratio’s (OR’s) en 95% betrouwbaarheidsintervallen (CI’s). Er was geen algemene associatie tussen leukemie bij kinderen en een vaderlijke beroepsmatige blootstelling aan pesticiden (OR= 1,09; 95% CI, 0.88-1.34). Er waren licht verhoogde risico’s in subgroepen van studies met lage totale kwaliteitscores (OR= 1,39; 95% CI, 0.99-1.95), slecht gedefinieerde blootstellings-tijdvensters (OR= 1,36, 95% CI, 1.00-1.85), en de blootstelling informatie verzameld na de diagnose van de leukemie nakomelingen (OR= 1,34, 95% CI, 1.05-1.70). Kinderleukemie werd geassocieerd met prenatale beroepsmatige blootstelling van de moeder aan pesticiden (OR= 2,09, 95% CI, 1.51-2.88); deze associatie was iets sterker voor studies met hoge blootstellingsmeting kwaliteit scores (OR= 2,45; 95% BI, 1,68 – 3,58), hogere scores voor confounder controle (OR= 2,38, 95% CI, 1.56-3.62), en op de boerderij-gerelateerde blootstellingen (OR= 2,44, 95% CI, 1.53-3.89). Het risico op leukemie bij kinderen is ook verhoogd voor prenatale beroepsmatige blootstelling van de moeder aan insecticiden (OR= 2,72, 95% CI, 1.47-5.04) en herbiciden (OR= 3,62, 95% CI, 1.28-10.3).

Conclusies: Kinderleukemie werd geassocieerd met prenatale beroepsmatige blootstelling van de moeder aan pesticiden in de gecombineerde analyse en in verschillende subgroepen. Associaties met beroepsmatige blootstelling van de vader aan pesticiden waren zwakker en minder consistent. Voor toekomstig onderzoek zijn de aanbevelingen: een verbeterde evaluatie van de blootstelling aan pesticiden, een blijvende follow-up van bestaande cohorten, genetische gevoeligheidsbeoordeling, en fundamenteel onderzoek naar initiatie en progressie van leukemie bij kinderen.

DE ASSOCIATIES TUSSEN FACTOREN GERELATEERD AAN DE MOEDER TIJDENS DE ZWANGERSCHAP EN HET RISICO VAN KINDEREN OP ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE: EEN META-ANALYSE.
Yan K, Xu X, X Liu, Wang X, Hua S, Wang C, Liu X.
Pediatr Blood Cancer. 2015; 62 (7): 1162-1170.

Hoewel genetische en omgevingsfactoren beschouwd worden als de belangrijkste oorzaken van acute lymfatische leukemie (ALL), zijn de associaties tussen factoren gerelateerd aan de moeder tijdens de zwangerschap en de ALL bij het kind nog onduidelijk. In deze studie werd voor een meta-analyse Medline, PubMed en Web of Science doorzocht. Het resultaat werd beoordeeld op basis van gepoolde odds ratio’s (OR’s) met 95% betrouwbaarheidsintervallen (CI’s). De gepoolde OR’s tonen verbanden tussen ALL bij het kind en de geboorte volgorde (de eerstgeborene versus de anderen, OR = 1,08, 95% CI = 1,00-1,16), de scholing van de zwangere vrouw (> middelbare school versus ≤ middelbare school, OR = 0,82, 95% BI = 0,77-0,86), roken (ooit versus nooit, OR = 1,10, 95% CI = 1,02-1,19).

Conclusies: Deze meta-analyse toont aan dat er belangrijke verbanden tussen de ALL bij het kind en de geboorte-orde, de scholing van de zwangere vrouw en roken.

HUISHOUDELIJKE BLOOTSTELLING AAN PESTICIDEN EN HET RISICO OP ACUTE LEUKEMIE BIJ KINDEREN IN SHANGHAI, CHINA.
Zhang Y, Gao Y, Shi R, Chen D, Wang X, Kamijima M, Sakai K, Nakajima T, Khalequzzaman M, Zhou Y, Y Zheng, Bao P, Tian Y.
Environ Sci Pollut Res Int. 2015; 22 (15): 11.755-11.763.

De auteurs onderzochten het verband tussen huishoudelijke blootstelling aan pesticiden en acute leukemie (AL) bij kinderen. Tussen 2009 en 2010 werden in Shanghai in totaal 248 nieuw gediagnosticeerde gevallen van AL en 111 geslacht-, leeftijds- en ziekenhuis-gematchte controles opgenomen in de studie. Vijf niet-specifieke dialkylfosfaat (DAP) metabolieten van organofosfaatpesticiden (OPPS) [inclusief dimethyl fosfaat (DMP), diethyl fosfaat (DEP), dimethyl thiofosfaat (DMTP), diethyl thiofosfaat (DETP) en diethyldithiofosfaat (DEDTP)] in de urine werden geanalyseerd met gaschromatografie. De resultaten toonden aan dat de mediane DMP, DEP, DMTP, DETP en DEDEP waarden, gecorrigeerd voor creatinine (Cr) in de gevallen (13,2, 10,0, 31,3, 8,5 en 6,1 µg g (-1), respectievelijk) allemaal significant verhoogd waren vergeleken met die van de controles (3,6, 3,6, 13,3, 2,7 en 1,7 µg g (-1), respectievelijk) (P <0,05). Het huishoudelijk gebruik van insectenafweermiddelen was significant geassocieerd met een verhoogd risico op AL bij kinderen (odds ratio (OR) = 1,9; 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) 1,2-3,1). Bovendien waren hogere blootstellingen significant geassocieerd met een verhoogd risico AL in de kindertijd voor DMS, DEs, en DAP.

Conclusies: Deze bevindingen ondersteunen het idee dat het huishoudelijk gebruik van pesticiden een rol speelt in de etiologie van AL bij kinderen en bieden enige bewijs om nader onderzoek van het verband tussen huishoudelijke pesticide blootstelling en AL bij kinderen in Shanghai te rechtvaardigen.

BLOOTSTELLING VAN DE MOEDER AAN BENZEEN TIJDENS DE ZWANGERSCHAP EN HET RISICO VAN KINDEREN OP ACUTE LYMFATISCHE LEUKEMIE: EEN META-ANALYSE VAN EPIDEMIOLOGISCHE STUDIES.
Zhou Y, Zhang S, Li Z, Zhu J, Bi Y, Y Bai, Wang H.
PLoS One. 2014; 9 (10): e110466.

De prevalentie van leukemie bij kinderen neemt snel toe over de hele wereld. Studies over de blootstelling van de moeder aan benzeen tijdens de zwangerschap en kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL) zijn niet systematisch beoordeeld. Daarom voerden de auteurs een meta-analyse uit naar de samenhang tussen maternale blootstelling aan oplosmiddelen, verf, petroleum en roken tijdens de zwangerschap en het risico van ALL bij kinderen.

Relevante studies tot en met 1 september 2013 werden geïdentificeerd door te zoeken in PubMed, EMBASE, Cochrane Library en Web of Science databanken. De effecten werden samengevoegd door gebruik te maken van fixed of random effectmodellen op basis van de heterogeniteit van de studies.

Achtentwintig case-control studies en één cohortstudie werden opgenomen voor analyse, met een totaal van 16.695 gevallen en 1.472.786 controles. DE gepoolde odds ratio (OR) met 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) voor ALL was 1,25 (1,09, 1,45) voor oplosmiddelen, 1,23 (1,02, 1,47) voor verf, 1,42 (1,10, 1,84) voor blootstelling aan petroleum en 0,99 (0,93, 1.06) voor het roken van de moeder tijdens de zwangerschap. Er werd geen publicatie bias gevonden in deze meta-analyse en consistente resultaten werden waargenomen in subgroep en gevoeligheidsanalyses.

Conclusies: Kinder ALL werd geassocieerd met blootstelling van de moeder aan oplosmiddelen, verf en petroleum tijdens de zwangerschap. Er werd geen verband gevonden tussen ALL en roken door de moeder tijdens de zwangerschap.

Share